Gepubliceerd op 16-11-2020

Mus

betekenis & definitie

Algemene N benaming voor voornamelijk twee verwante soorten, de Huis- en de Ringmus ←. Houttuyn 1763 geeft voor Linnaeus' 27e "Vink", "Fringilla domestica", de N naam Gemeene Mosch (Houttuyn was afkomstig uit Hoorn, Mosch is daarom als westfries te beschouwen).

Zie ook Mos en Mosk.

ETYMOLOGIE N/vlaams Mus, Musch <mnl musch, muysch, mussce (1270), mussche, musge (Bernc.1240) [VT]; N Mos, Mosch ←, Mosse, fries Mosk ← <mnl mossce, mossche, mosch; mnd/mhd (nederrijns) musche1, westfaalsmüsche [FWH], muss in de ss. D Riettmuss 'Rietgors' bij Eber & Peucer 1549; luxemburgs Mösch; oudnederfr musca, musche [Suolahti]; muscha (11e eeuw, cod. Parisin. 9344 [Suolahti]); oudf mussun, musson, mousson, normandisch moison 'Huismus'; <vulgairLat muscio (betekenis hiervan:?; 'vliegenvanger'? maar de Mus is geen vliegenvanger bij uitstek! Misschien kan óók, of beter: <Lat musca 'nieuwsgierige of indringerige (vogel)' (met als motief de lastigheid van Mussenzwermen voor de oogst van het graan) [mb.00B,26; 00D,45]); dan <Lat musca 'vlieg'; ~Gr ^uïa myia (<*musia) 'Vlieg', albanees mize, litouws musè, RMyxamoecha (<oudslavischmucha).

N Mosch is mogelijk door a-Umlaut uit (een oudere, aan) oudnederfr musca (voorafgaande vorm) ontstaan. Het zal dit Mosch zijn dat de Friezen als Mosk ← hebben overgenomen. Mus(se) wordt door Van Loey 1971 en Van Bree 1972 gezien als een spontane palatalisatie (d.w.z. umlaut zonder umlautsfactor) van de oude klinker. Deze spontane palatalisatie wordt ook wel ingweoonse palatalisatie genoemd, omdat ze alleen plaatsgevonden heeft in de kustdialecten hollands, zeeuws en vlaams (ook dialectisch veugel 'vogel' zou een voorbeeld zijn van ingweoonse palatalisering). Mus(se) komt echter ook buiten de genoemde dialecten voor, bijv. in de Achterhoek, terwijl ook D dial. Müsche i-umlaut vertoont [Suolahti p.128].

Bovendien is er D dial. Mösch. De vraag is nu, van welke grondvorm men uit mag gaan; opmerkelijk is dat FWH nog uitging van een germ *muskiö(n)-.

Niet ondenkbaar is dat er wat de betekenis betreft een relatie is met mnl mosse 'dienstmeid, meid (verachtelijk)', westnoordbrabantsmos 'liederlijke vrouw' en DMusche 'straatmeid', 'jonge Koe'. Sommige N volksnamen voor de Huismus hebben dezelfde strekking (zie bijv. Kets, Slet). Weijnen 1996 en Kluge 1967 leggen geen van beiden een eventueel verband met de vogelnaam Mus [De Tollenaere 030203].

1 D Grasmücke 'Grasmus' biedt geen houvast voor de etymologie van Mus (contra FWH en VT); voor de etymologie zie sub Grasmus.

< >