Friese volksnaam voor de Rosse Grutto (officieel Heawylp in het fries). Boersma in ViF verklaart op p.692 de naam niet, maar op p.79 wordt gesteld dat Mearn één van de vogelnamen is, die afgeleid is van de biotoop van de vogel.
Welke biotoop dat dan is, wordt niet aangegeven. Het zou naar de vorm fries mar of mear (beide '(zoetwater)meer') kunnen zijn, maar naar de betekenis is dit onlogisch: de Rosse Grutto is geen zwemvogel. Zijn voorkeursbiotoop is het buitendijkse wad; binnendijks grasland (waarvan: Heawylp) komt pas op de tweede plaats.Het valt aan te nemen dat enkele namen voor de Grutto, een soort die in de Lage Landen bij de mensen zeer bekend was, zoals 'hollandse'/ 'texels' Marel ←, verwant zijn met de onderhavige naam voor de Rosse Grutto, welke soort pas later door de mensen als van de Grutto verschillend werd herkend. In dat geval bieden fries mersk, marsk 'marsland, laag en drassig land' en D Marsch 'id.' een oplossing voor de biotoop! In de helgolandfriese namen Grot Marling (Groot Maerlyng) (=Grutto) en Road Marling (Roa' Maerlyng) (=Rosse Grutto) [De Vries 1911; 1928] komen inderdaad de namen voor beide soorten op een gemeenschappelijk Marling/ Maerlyng uit! Er zijn in deze namen een aantal klanken vertegenwoordigd, die ook in de andere namen zitten. Vermoedelijk mag men uitgaan van *Mars(k)ling of *Mers(k)ling. Mearn kan beschouwd worden als een inkorting van Maerlyng, waarbij de n van de tweede lettergreep is behouden. De naam Meen ← sluit goed aan bij Mearn (uitval van de letter r).
{In fries Mients ← 'Kanoetstrandloper' is er vervolgens weer -ts toegevoegd, wat verklaarbaar is vanuit de betekenis "kleine 'Rosse Grutto'" (-ts is een verkleiningsuitgang, door assibilatie (palatalisatie) uit -k(e) ontstaan; vgl. sub Lytse Bosksjonger), een heel goede karakterisering voor de Kanoetstrandloper, speciaal in het (rode) zomerkleed.}