Gepubliceerd op 16-11-2020

Leeuwerik

betekenis & definitie

Algemene naam voor enkele soorten Zangvogels, waarvan de Veldleeuwerik ← de bekendste is. Daarnaast broeden in de Lage Landen de Kuif- en de Boomleeuwerik.

De Strandleeuwerik is hier uitsluitend wintergast. Zie ook Kalanderleeuwerik. In Leeuwerik bevat alleen de lettergreep 'we-' een zgn. stomme e (sjwa).ETYMOLOGIE N Leeuwerik (mv. Leeuweriken > Leeuwerikken) <Leeurik (NV) <Leeuwerk (Van Domselaer 1664 [Vlek 2000] <N Leeuwerke, leewerick [VK c.1618] <mnl Leeuwerike, leeuwerke, liewerke, liewerik, lawerke, lewerke (Bern. c.1240) [VT 2000]; oudsaksisch lewerka; fries Ljurk, Liuwerik, Ljurts ←; gronings Laiwerik, Laiwerk, Luwerke; D Lerche <ohd lerihha, lerahha; E Lark <E (schots) Laverock <oudengels lawerce <lawrice; zweeds Larka, deens Lxrke, noors Lerke, ijsl Lxvirki <oudnoords lxvirki; portugees (dial.) Laverca <westgotisch. <germ *laiw(a)rikon waarin -ikon een verkleiningsuitgang is bij het grondwoord *laiwaz, *laiwiz. Fins Leivonen [Bibic 1995] zou een oude germ ontlening kunnen zijn. Het grondwoord zou dan te verbinden zijn met Gr laiein (lakein, laskoo) '(laten) klinken, krijsen, schreeuwen'. Albaans Laureshë zou misschien verwant kunnen zijn. Ook van een mogelijke verbinding met (Lat) Alauda (?<keltisch) werd eens gewag gemaakt. Alauda is verwant met F Alouette (<oudf Aloe).

< >