Noordbrabantse volksnaam voor de Wulp ←. Varianten zijn: Keulder, Kulder(t), Kuiert, Kulotter, Kowlder, Kuileger, Kulleger, Kuilit, Koelit [WBD met kaartje; B&TS 1995], Kölder rond Tilburg [Van Rijen 1993; Wilms 960812] en Kuilaart en Kalder in de Belgische Kempen.
De naam zou in verband gebracht kunnen worden met 'kuil', wijzend op een ondiep nestkuiltje dat de vogel maakt [B&TS]. Of dit het oorspronkelijk benoemingsmotief is geweest trekt ook B&TS in lichte twijfel.De namen verschillen slechts in lichte mate van F Courlis <oudf courlieu en corlieu 'Wulp' (13e eeuw), vnl. door metathesis (omstelling) van de r. De F naam (van waaruit E Curlew) zou een onomatopee kunnen zijn, maar zeker is ook dit niet; It Chiurlo 'Wulp' en It chiurlare 'krijsen (van een Uil)' wijzen overtuigender op een onorelatie). Er zou ook een relatie kunnen zijn met de namen Kluut en Glut ← en met zulke waarin de anlautende gutturaal ontbreekt, de groep rond Lieuw ←.
Het N woord kuil behoort tot de idg wortel *geu'buigen, welven' (waarvoor zie ook sub Koet, Kol Eend, Markol en Meerkol). Nog speculatief is de veronderstelling dat de oorsprong van alle genoemde namen een (oudnederfr?) naam voor de vogel is geweest waarin dat 'gewelfd/ gebogen zijn' (van de lange opvallend gebogen snavel namelijk!) tot uitdrukking kwam. Ook het element courin de F naam stemt daarmee overeen: F courbe <oudf corbe 'krom, gebogen', beter dan met de ono-gedachte, omdat de korte [o] daarbij minder past.