Volksnaam in Groningen en elders voor de Gele Kwikstaart [Schlegel 1858; VPG]. Deze zoekt graag het gezelschap van Koeien, of vee in het algemeen, ter vergemakkelijking van het vinden van insecten waarvan Gele Kwikstaarten leven.
Vgl. D Schafstelze i.v.m. het gezelschap houden van Schapen. De naam is (/was) niet uitsluitend gronings, zoals Schlegel 1858 suggereert; B&TS meldt hem ook voor Overijssel, WBD voor één plaats in NB (Berghem), WLD voor Maastricht (L) (maar daar voor de Witte Kwikstaart) en Koeyvink bij Wegman 1765 gold ws. voor Holland.Het deel -vinkje betekent hier zo veel als '(Zang)vogeltje', wat ook blijkt uit de synonieme naam Koevogeltje in oostelijk NB en een deel van Limburg [WBD; WLD]. Zie ook Koewachtertje.
ETYMOLOGIE N Koe (mv. Koeien) <N koe, koeye [VK c.1618] <mnl coe [jvM Boek II vs.1723] <oudnederfr cuon (3e nv. mv.); friesko (mv. kij) <oudfries ku; D Kuh <ohd kuo; oudsaksisch ko; E cow (archaïsche en gewestelijke mv.-vormen kine en kye) <oudengels cu; zweeds/deens ko, noors ku, ijslands kyr, faroers kugv <oudnoords kyr; <germ *k(w)o. F boeuf <oudf buef (11e eeuw) <Lat bos (2e nv. bovis) <Gr Poug bous. Idg *guöu[VT 2000]. Zie ook de woorden onder Koereiger.
De romaanse woorden (die met b beginnen) en de germ woorden (die met k beginnen) worden in diverse etymologische woordenboeken als verwant genoemd; de verwantschap is echter moeilijk te verklaren, anders dan dat alle genoemde woorden onomatopeeën zijn, waarbij de beginklank van het Koeiengeloei kennelijk niet door alle volkeren op dezelfde manier werd gehoord. Het N kinderwoord Koetje-boe is in dit opzicht grappig: het verenigt de k- en de bin zich.