Carduelis cannabina (Linnaeus: Fringilla) 1758. Vinkvogel van het open, halfen ongecultiveerde land, waarvan het ♂ een rode borst en een rood voorhoofd heeft.
Vandaar ook de volksnamen Robijntje en Vlamsijs. Zie ook onder de verwante Barmsijs. Zie verder Keutje, Kerneutje, Kemuut, Knijper, Kornuut, Mourik en Tukker.De mensen kenden de soort (vooral vroeger) tamelijk goed, o.a. vanwege het genoemd en afgebeeld zijn in een leesleerboekje van Prinsen om de tweeklank [eu] te leren [Thijsse 1938] en vanwege de gewildheid bij volièrehouders. Het vogeltje is voor zijn geslacht niet abnormaal klein, maar het heeft iets vertederends: vandaar het verkleinwoord Kneutje bij Thijsse (1944, 1938) en Albarda (1897), waarin de t in feite een restant is van de oorspr. naam.
BENOEMINGSGESCHIEDENIS Houttuyn 1763 noemde de naam Kneutje voor Linnaeus' 21e 'Vink', "Fringilla flavirostris". Met deze naam heeft Linnaeus de Frater bedoeld, maar het is absoluut de vraag, of deze (ook nu nog) weinig bekende wintergast bij ons door Houttuyn gekend werd. De ws. zeer populaire naam Kneutje heeft vast niét bij de Frater behoord! Wél bij één van Linnaeus' overige 'Vinken', bijv. "Fringilla Cannabina", maar Houttuyn reserveert voor deze de N naam Hennipvink, een letterlijke vertaling dus. Voor nóg weer twee andere 'Vinken', "Fringilla Flammea" en "Fringilla Linaria" gebruikt Houttuyn de N naam Brandsys resp. Vlaschvink. Dit verklaart allemaal het naamgebruik bij B&O 1822: "Fringilla cannabina L.
De Vlamsijs, Hennipvink" en "Fringilla Linaria L. De Vlasvink".
ETYMOLOGIE NKneu (1655 [VT]), Kneutje (ook Knuit) <N/zuidN Kneuter (vóór 1540 [VT]), Kneuteraar [WVD 1996] <NKnuijte (VanHeenvliet, c.1636) <N Knoterken (Kiliaan 1599) <mnl cnuut, cnuyt (=kraai!) [vDE 1993; MH 1932]. De vogelnaam zou afgeleid zijn van mnl cneuteren, cnueteren of cnoteren 'kwelen, kwinkeleren, stotteren', verwijzend naar de kwelende (en licht 'stotterende') zang van de vogel (zingt vaak groepsgewijs).
{Kneuteren heeft behalve een gunstige betekenis ('prettig bijeen zitten te babbelen, kwinkeleren') ook een ongunstige: 'brommen, kniezen, knorren'; knetteren is etymologisch verwant, evenals de namen knaasjes, knijt, knuit, knut voor 'kleine stekende Mugjes', wellicht via de betekenis 'brommen, zoemen'.}