Dendrocopos minor (Linnaeus: Picus) 1758. De kleinste van de in de Lage Landen voorkomende Bonte Spechten ←, die minder goed bij de mensen bekend is dan de Grote Bonte Specht ←, ook al door zijn kleinere formaat.
De Kleine Bonte is dan wel weer veel beter bekend dan de Middelste Bonte Specht ← die in de Lage Landen zeldzaam is (in HoogBelgië dan nog het minst).Het lijkt er op dat Houttuyn 1762 de soort wel kent, op z'n minst dan toch uit de boeken. Hij noemt hem "Kleine bonte Specht", dit is de huidige naam dus. In deel IV van de NV wordt een iets andere naam gebruikt: Kleinste bonte Specht. Misschien daarom dat Schlegel 1852 de naam "De kleine bonte specht" cursief geeft. Vanaf Schlegel 1858 geldt de naam van het lemma.
Houttuyn 1762 (p.391) maakt melding van de D naam Grass-Specht voor deze soort, terwijl Jonston 1660 op Tab.41 deze naam voert voor deze of de Middelste Bonte Specht ("Gras Specht"). Het element gras in deze naam kan niets met 'Gras' of 'groen' te maken hebben, en moet ws. net zo verklaard worden als hetzelfde element in de vogelnamen Grasmus ← en Grasmücke: 'gras' is begrepen uit gra'grau(w), grijs' gevolgd door een woord dat begon met een s (metanalyse; zie Verantwoording: Termen). De Kleine Bonte Specht is inderdaad, door een fijnere verdeling van de zwarte en witte veerpartijen, de minst 'bonte' van de Bonte Spechten.
Een E naam die Houttuyn geeft, is Piannet. Jackson 1968 en Lockwood 1993 geven deze uitsluitend voor de Ekster, zodat aan een vergissing bij Houttuyn gedacht moet worden. Anderzijds correspondeert dit wel met de D situatie, waar ook Elster Specht (letterlijk 'eksterspecht') een naam voor de (Middelste) Bonte Specht is (al in Jonston 1660). De friese naam voor de Kleine Bonte Specht luidt ook Lytse Eksterspjocht ('kleine eksterspecht'). Meer over Eksterspecht, zie aldaar. Voor vlaams/brabants Steenspecht, zie aldaar.