Alle alle (Linnaeus: Alle) 1758. Zeer treffende naam voor een kleine Alkachtige zeevogel, die in het winterhalfjaar op zee voor de kust van N en België kan worden aangetroffen.
Broeden doet deze soort in het hoge Noorden, waar ze ten tijde van de Walvisvaart door de Hollanders en Friezen nadrukkelijk werd opgemerkt. De vogel is zwart-wit getekend, net als zijn grotere verwant, de Alk ←.Schlegel 1852 vermeldt: "De kleine alk [cursief], ALCA ALLE, Gmelin. In de koudere jaargetijden het zeestrand bezoekende." Dit veronderstelt dat de vogel graag op het strand vertoeft, maar dit is slechts uit nood. Een betere status wordt gegeven (door Schlegel) in 1858: "Komt, vooral na zware stormen ... van tijd tot tijd ook aan onze kust, somtijds reeds in het einde van Augustus."
Houttuyn 1763 (p.90) vermeldt de naam Rottetetje, en vertaalt Linnaeus' tekst die op deze soort betrekking heeft als volgt: "(6) Pappegaay-Duiker met een ongegroefden Kegelvormigen Bek, den Buik en een streep op de Wieken wit, de Pooten zwart." Houttuyns eigen tekst gaat als volgt: "Men vindt deezen ook de Groenlandsche Duif genoemd, doch anderen heeten hem de ZeeTortel en Rottge of Rottetetje, welke naam afkomstig is van zyn geluid. RAY beschryft hem onder den naam van 'zwart en wit Duikertje, met een korten scherpen Bek'. ALBIN, die hem onder den naam van Zee-Tortelduif afbeeldt, meent, dat hy het Wyfje zy van den voorgaanden [de Zwarte Zeekoet Cepphus grylle (L.)]; doch de Bek, inderdaad, verschilt te veel. Hy draagt, op Faro [F«röer], den naam van Fuld-Koppe, zegt BRISSON." [thans ferös Fulkubbi]. Houttuyn vermeldt nergens de huidige naam, welke vermoedelijk in de N literatuur als boekennaam zijn intrede heeft gedaan, vermoedelijk als vertaling van oudere namen zoals E Little Auk (sinds Pennant 1768). Houttuyns namen, waarvan de variant "Rotges" al door de Duitser Martens in 1694 wordt genoemd, leven wel voort in het fries: Seerotsje ←. [Lockwood 1993]