Gepubliceerd op 16-11-2020

Keutje

betekenis & definitie

Volksnaam in (voornamelijk het zuidelijk deel van) Oost-Vlaanderen voor de Winterkoning ← [kaartje in WVD 1996 p.45; Gezelle 1881/1895]. WVD noemt de varianten Keutertje en Keuterikje en Meertens 1971: Keut, Keuteken, Keutjen, Keuterken, Keutsen, Keutsjen en Keterke.

Meertens verbindt deze namen echter weer met de Kneu (vgl. sub Keuntje). Meertens verklaart zijn namen ook vanuit het woord Kneu, waarin de n volgens hem is uitgestoten (p.113). Deze uitleg is ws. niet juist. Vergelijking met Keunt ← zou kunnen doen geloven dat met het wegvallen van de n ook déze naam (Keunt) aan de basis van de namen rond Keut kan hebben gelegen, maar ook dat is slechts één van een aantal etymologische mogelijkheden.Een tweede verklaring is die van Gezelle, die van Keut zegt: "... de zelfste bediedenisse als het grieksch woord troglê, te weten een hol, zoo er de ratten en de muizen weten te knagen." Over de naam Peetjekeut (=Winterkoning) zegt hij: "Peetje ( = 'vogeltje') die in 't kot kruipt of zit." Wilms (971001,2) voegt ter adstruering de vlaamse naam Pietje Kotzaat toe (zaat, zate ='verblijfplaats'; voor de etymologie zie De Vries 1992 sub kossaard), maar mogelijk is deze naam ter plekke verzonnen door Gezelle teneinde de naam Keutje aan de lezer uit te leggen [Wilms 971207,1]. Vlaams kot ='kleine verblijfplaats, met meestal slechts één ingang'. Dit is van toepassing op het kogelronde nest van de Winterkoning, waarin één kleine invliegopening zit. De umlaut van de o in kot naar de eu vinden we ook in het woord keuterboer.

Een (/De) oerbetekenis die aan kot ten grondslag ligt, is idg *geu, *gu 'buigen, welven, uithollen', waarmee het kot in eerste aanleg niet meer dan een 'woonkuil' (of 'woonhol') was. De betekenis 'welven, rond zijn' zou in dit geval ook op de Winterkoning zélf van toepassing kunnen zijn: de Winterkoning is nl. een 'bol' vogeltje (vgl. Paternosterbolletje). Keutje zou daarmee sterk verwant zijn met de vogelnamen Koet ← en vlaams Koot.

Voor een derde verklaring/etymologie moet men er vanuit gaan dat de naam Keuter inderdaad van oorsprong voor de Kneu (of een verwante Vinkachtige) stond: het ww. koteren =keuteren =kotteren) is bij uitstek wat Vinkachtigen zoals de Kneu (en vooral ook de Putter) doen; het betekent 'peuteren' [Weijnen 1996] en dan slaat het op het peuteren aan zaadjes uit uitgebloeide bloemhoofdjes van allerlei Composieten (vooral de Akkerdistel Cirsium arvense). Dit foerageergedrag heeft namelijk ook voor minstens vier (totaal) andere namen voor dit soort vogels gezorgd: zie sub Tukker (=Kneu of Putter), Knijper(ken) (idem), Koddenaar ← enFrijter (=Frater).

Een vierde mogelijkheid volgt uit de overweging dat Keutje en Koddenaar misschien verwante woorden zijn. Dan moet *Kodde(r) gepostuleerd worden, waarvan door middel van een strekvorm ook de vogelnaam Kadodder (op de manier van Kaduintje uit Keuntje en Kadoremus uit Korenmus) gevormd zou kunnen zijn. De intrinsieke betekenis van dit *Kodde zou dan moeten zijn: 'vogel, die door zijn kleinheid (of jonkheid; vgl. Kale Kadodder =pas geboren Spreeuw) nog een rolronde vorm heeft'. Dit betekenisaspect zit ook in Wispelkoddetje, een volksnaam voor de Witte Kwikstaart in Onkerzele (OVl) (als koddetje ='kontje') en Keu 'Biggetje' (<mnl code ='jong varken'), welk woord tevens de umlaut vertoont. {Betekenis, vorm en klank zitten ook in het woord keutel, dat namelijk ook 'dreumes' kan betekenen.} Het voordeel van deze uitleg is, dat het de namen voor de Winterkoning (een klein rond vogeltje) verbindt met de naam voor even kleine en ronde (jonge) vogels als Kale Kadodders (=Kale Kadotters); Koddenaar staat echter voor de Kneu, en deze soort is niet zó klein en zeker niet 'afgerond'. Overigens is de oerbetekenis ('rond, gewelfd'; idg *geu(t)) in deze uitleg gelijk aan die in de bovenbesproken tweede optie.

< >