Regulus regulus (Linnaeus: Motacilla) 1758. De kleinste inheemse Zangvogel, die in de Lage Landen broedt en bovendien op de najaarstrek soms in grote aantallen verschijnt (zie Sint-Maartensvogeltje); de vogel overwintert hier ook.
De N naam komt overeen met D (Winter)Goldhahnchen. Ten tijde van Gefiner (1555) was er al D Goldhanlein [HG 1669].Houttuyn 1763 noemt Goudhaantje als de 'officiële' N naam (bij Linnaeus' Motacilla Regulus), maar voegt eraan toe: "Met meer regt zou men dit Vogeltje den naam van Koningje mogen geeven, dewyl het gekuifd of gekroond is, met geel versierd en het kleinste van alle Europische Vogelen." De verkleinvorm heeft dus de oudste rechten en wordt momenteel nog zeer veel gebruikt. Het accent hoort bij de uitspraak op ‘Goud-' te liggen, maar men hoort bij Goudhaantje ook wel de klemtoon op '-haan'. Goudhaantje is ook de benaming voor sommige goudglanzende Kevers (Chrysomela), waarvandaan wellicht de uitdrukking komt: hij ziet er uit (blinkt) als een Goudhaantje 'hij ziet er piekfijn uit'. Het element goud in de vogelnaam wordt gemotiveerd door de goudgele, opzetbare kruinveren (vandaar fries Goudtufke; E Goldcrest), die bij het verwante Vuurgoudhaantje ← iets roder zijn (fries Fjoertufke; E Firecrest). Het element -haan(tje) kan als volgt gemotiveerd worden: 1. de Haan 'mannelijk Huishoen' ← heeft een (weliswaar rode) kam boven op de kop, op een vergelijkbare plaats waar het Goudhaantje zijn oranjegele 'kuif' heeft. 2. de Haan is de 'aanvoerder' van de Kippenschaar (vgl. de uitdrukking haantje de voorste) en evenzo zou het Goudhaantje, ondanks zijn uiterst kleine formaat (het is het kleinste europese vogeltje), maar wellicht dankzij zijn 'gouden kroontje' in het volksgeloof de 'aanvoerder of koning van de vogels' zijn (vgl. N Winterkoning, weliswaar een andere, maar ook zeer kleine soort).
Er is een mythe die verhaalt hoe de vogels hun koning kozen: wie het hoogst kon vliegen, zou het worden. Een heel klein vogeltje verstopte zich in het verenpak van de Arend en slaagde er zo in nog een klein stukje hoger dan de Arend te komen! [HG 1669]). Bij dit benoemingsmotief passen ook de wetenschappelijke naam (Lat regulus =koninkje), de friese streeknaam Fugelkeninkje, limburgs Koninkske (alleen in Weert) en de scandinavische namen zweeds Kungsfagel en deens/noors Fuglekonge (letterlijk 'Konings-vogel' resp. 'Vogelkoning'; merk op dat dit geen verkleinvormen zijn, die in dit soort gevallen moeilijk in de desbetreffende talen te maken zijn). F Roitelet, Sp Reyezuelo (letterlijk: Koninkje), It Règolo. R Koroljók (=letterlijk 'Kareltje', maar tevens 'Koninkje', aangezien het R woord voor 'koning' Kopónt koról’) naar koning Karel de Vijfde is genoemd). Idem pools Mysikrólik (letterlijk 'Muizenkoninkje'; pools król 'koning').
Voor de etymologie van koning zie sub Koningsarend. Voor etymologie haantje zie sub Haan.