Friese naam voor Wouw ← (Reade Glee en Swarte Glee), Buizerd en Bruine Kiekendief [Zantema 1992]. Precies voor deze soorten noemt ook De Vries 1928 de naam; in De Vries 1911-1912 staat hij echter nergens.
Lokaal is het woord Glee goed bekend. In Joure en omstreken bestaat de familienaam De Glee (die ws. naar de vogel verwijst) en in die omgeving vergelijkt men soms een persoon met een Glee ("die en die is net een glee") wanneer hij op een linke manier dingen bijeen schraapt [med. Dick Woets].De naam komt overeen met mnd Glede [AEW], deens (lokaal, nl. in Ty) Gleie 'Bruine Kiekendief', per abuis ook 'Visarend' [Schioler 1925 p.155, voetnoot], deens (dial.) Glxde [Suolahti; AEW], zweeds Glada, ijsl Gleda <oudnoords Gleda [AEW] en de E volksnamen Glead, Gled en Gledd (<oudengels glida). D Gleitaar ('Grijze Wouw'; Aar 'Arend') bevat eveneens het element 'glijden'. Voor de naam van het lemma mag wel d-syncope worden aangenomen, net als in fries snee 'snede, snee' (maar anders dan in fries sneed 'snede, snee' en fries slide 'slee').
Niet zeker is, of deens/noors Glente [Pontoppidan 1763; Blicher 1795; bij De Thurah 1756 "Glinter" (mv.)] hierbij hoort (meer sub Glint). De namen houden verband met de doorgaans moeiteloze, glijdende vlucht van Kiekendief en (Rode) Wouw.
B&TS 1995 noemen ook de volksnaam Glitte (=Torenvalk), maar vermelden hier geen locatie en/of bron. Wel oppert men dat de naam verwant is met hetww. glijden.
ETYMOLOGIE De vogelnaam staat in ablaut met Nglijden, waar de ablaut gelijk optreedt in de verledentijdsvorm gleed (in het fries echter is de verleden tijd glied). N glijden <mnl/oudnederfr gliden; oudsaksisch en oudengels glidan (>E glide) (WNCD 1980 en Weekley 1967 geven ook "glede" <oudengels glida <glidan 'glijden'); oudfries glida >fries glide; zweeds glida, noors gli; ohd glitan (>D gleiten); idg *ghleidh 'glijden', een uitbreiding van idg *ghel 'glanzen, glimmen, glad zijn' (vgl. sub Glanskop). Hiervan afgeleide adjectieven zijn N glad, D glatt <ohd glat 'glanzend' <germ *glada <idg *ghledho, E glad 'blij', noors/zweeds glad 'vrolijk' <oudnoords gladr 'glad, glanzend, vrolijk'. Buiten het germ: Lat glaber 'onbehaard', oudkerkslavisch gladuku, litouwsglodus, RraäflKHHgladkij 'glad'.