Gepubliceerd op 16-11-2020

Erpel

betekenis & definitie

Benaming in vrijwel geheel belgisch Vlaanderen voor een mannetjes-Eend en in het grootste deel van Oost-Vlaanderen óók voor een mannetjes-Gans. Beide woorden demonstreren het verschil in idioom tussen belgisch en ZeeuwsVlaanderen, want het woord voor mannetjesEend in Zeeuws-Vlaanderen luidt Wertel (zie sub Woerd) en dat voor de mannetjes-Gans: Gent (meer sub Gans) [kaartjes in WVD 1996 p.177 en 188].

De volgende varianten komen voor: Elper, Erper, Eiper, Urpel, Ulper, Kerpel, Karpel, Karper, Nelper, Neiper (metmetanalyse) en Werpel (ws. contaminatie met Wertel) [WVD p.177178].

De oorspr. betekenis van het woord is 'donkerbruin', waarmee juist de Woerd van de Wilde Eend niet goed gekenschetst is; beter zouden de kleuren van de Woerd passen bij een (eventuele) oudere betekenis 'bont'.

ETYMOLOGIE vlaams Erpel <mnl erpel [MH 1932] >mnd Erpel (via vlaamse kolonisten 11e, 12e eeuw); ~ohd erpf 'donker, donkerbruin', oudengels eorp 'donker' en oudnoords jarpr 'donker' (>oudnoords jarpi 'Hazelhoen'); ~R rjabój 'bont gekleurd', Gr orphnós 'donkerbruin', orphnè 'duisternis', albaans er 'duisternis'. Idg *ereb(h). [De Vries 1992; Weijnen 1996; Van Veen 1993; Mackensen1985]. Verwant is het eerste element van Raep-hoen ←. Vgl. ook sub Woerd.

< >