Anthus trivialis (Linnaeus: Alauda) 1758. In de Lage Landen broedende Piepersoort, die zich graag in bomen ophoudt (maar niet in het bos; vgl.
Boomleeuwerik). Hij is uiterlijk nauwelijks te onderscheiden van de Graspieper ←. In N zijn beide soorten niet zeldzaam, maar de Graspieper is gewoner ('trivialer') dan de Boompieper. De betekenis van de wetenschappelijke naam (trivialis 'gewoon') geldt dan ook wellicht vooral voor Zweden (waar Linnaeus woonde). Fries Beampiper.De vraag is, of Houttuyn 1763 de soort kende. Hij noemt de soort "Pieper" (Linnaeus' "Alauda pratensis" noemt hij de "Gras-Leeurik") en schrijft er het volgende over: "Deeze, die in de toppen der Boomen in Sweeden huisvest, volgens LINNAEUS, wordt door Brisson Alouette de Buisson geheeten, als zig meest in Kreupelbosch of Hey onthoudende. Het schynt de Pieper te zyn; ten minste wordt hy van de Duitschers PiepLerche genoemd, en van de Engelschen Pippit of Tit-Lark. Hy is kleiner dan de Gras-Leeurik, van boven geelagtig bruin met zwartagtige vlakken, van onderen geelagtig wit, zegt RAY. Zittend op het bovenste takje van eenigen Doornagtigen Heester, maakt hy, met het Lyf opgeregt, den Bek gaapende en de Wieken een weinig uitgespreid, een fyn knarsend geluid, als de Sprinkhaanen, doch sterker klinkende." De laatste regels komen ws. voor Ray's verantwoording. Hier wordt de Sprinkhaanzanger beschreven!
Het benoemingsmotief 'boom-', al een beetje af te lezen uit F Alouette de Buisson (buisson 'struik, kreupelhout', is er dus bij Houttuyn 1763 nog niet. Pas Schlegel 1852 noemt (cursief nog) boompieper. Schlegel gebruikt "Anthus arboreus, Bechstein" als wetenschappelijke naam. Hij kent de soort, blijkens "Vrij algemeen in de boschjes langs den duinkant in Zuid Holland broeijende waargenomen. Trekvogel."
Fries Beampiper, D Baumpieper. Dezelfde betekenis hebben E Tree Pipit, noors Trepiplerke, ijslands Trjatittlingur, ♂ Pipit des arbres, Sp Bisbita arbóreo en nieuwGr “Anthos ho dendróbios. Voor Pieper zie aldaar.