Gepubliceerd op 16-11-2020

Blauwborst

betekenis & definitie

Luscinia svecica (Linnaeus: Motacilla) 1758. (Cyanosylvia svecica (Linnaeus) 1758). O.a. in de Lage Landen broedende kleine Lijsterachtige, waarvan het volwassen ♂ gekenmerkt wordt door een blauwe borst in het midden waarvan een witte 'ster' (de subspecies cyanecula).

Vandaar ook de N (ondersoort)naam Witsterblauwborst (L. s. cyanecula) [Berg & Bosman 1994]. In Houttuyn 1763 en Schlegel 1858 Blaauwborstje, in Thijsse 1944 Blauwborstje, mogelijk naar analogie van Roodborstje. Deze vogels zijn ongeveer even groot, maar het Roodborstje is veel bekender bij het volk (vaak een reden voor het gebruik van het verkleinwoord). In Albarda 1897 Witgesterd blauwborstje. Fries Blauboarstke ←.Getuige zijn goed getroffen volksnamen als Maanvogeltje, Pauwstaartje en Waternachtegaal was de Blauwborst, hoewel minder dan de Roodborst, toch ook redelijk goed bij de mensen bekend (geworden) en ook geliefd om zijn uitbundige zang in het vroege voorjaar. In het najaar trekt hij weg.

Sp Pechiazul en It Pettazzurro (Sp pecho, It petto 'borst'). Aangezien ook de keel van de vogel blauw is, zijn ook N Blauwkeeltje [vD 1904/1970], D Blaukehlchen, E/Am Bluethroat, noors Blastrupe (noors strupe 'strot, keel'), zweedsBlahake ([sic!]; zweedshaka 'kin'), deens Blahals en F Gorgebleue (voor etymologie van F gorge 'strot' zie sub Kraagtrap) passende namen.

De wetenschappelijke naam verwijst naar Zweden, waar Linnaeus ( = Carl von Linné) leefde en waar ook de Blauwborst voorkomt, zij het in de roodgesterde ondersoort. Eerder had in Zweden Rudbeck jr. de vogel met Avis Carolina, in een opwelling van vaderlandse trots en (enigszins!) geïnspireerd door de kleuren, naar de zweedse koning Carl XI genoemd [Anfaltetal. p.68, 69].

ETYMOLOGIE N blauw <mnl bla, blau, blaeu; fries blau <oudfries blau, blaw; D blau <ohd blao; E blue <middelengels blew (<F bleu <oudf blo(u) <oudnederfr *blao), waarnaast middelengels blo <oudengels blaw; zweeds/deens/noors bla, ijslands bla <oudnoords bldr (='blauw', 'zwart'(!)).

De verdere etymologie is niet zeker. NEW 1992 noemt de mogelijkheid van de overgang bl <ml, waardoor Gr péXaQ melas 'zwart', lets mels 'donkerblauw', litouws mel(yn)as 'blauw' en N maal '(ken)teken, vlek' in het vizier komen. Litouws Melyngurkle 'Blauwborst'. Zie ook -borst.

< >