Panurus biarmicus (Linnaeus: Parus) 1758. Ook wel Baardmees [bij O&V 1925 de officiële naam] genoemd, naar de zwarte baardstrepen van het ♂ van deze soort.
Het element mannetje kan ook ingegeven zijn door het feit, dat bij mensen doorgaans de mannen baarden dragen (i.t.t. de vrouwen). 'Mees' is begrijpelijk vanuit het postuur en de snavelvorm van de vogel, die nl. aan de 'echte' Mezen (Parus) doen denken. Fries: Burdmantsje ←. D Bartmeise, F Mésange a moustaches (oude F naam: Mésange barbue), E Bearded Reedling of Bearded Tit, Bearded Titmouse, lets Bardzilite (zilite 'mees'). Sp Bigotudo (letterlijk 'de man met de snor'), It Basettino (letterlijk 'de kleine man met de bakkebaarden').Deze naam is de gangbare bij Schlegel 1858 ("ook Baardmees genoemd"), in NV 1770 (Baerdmannetje) en bij Houttuyn 1763 ("Gemeenlyk noemt men deezen Baardmannetje, of gebaarde Mees van Jutland ...").
In het begin van deze eeuw werden gedurende de herfst grote aantallen Baardmannetjes door friese arbeiders gevangen en via vogelwinkels, o. a. in Leeuwarden, en via de rotterdamse haven, levend naar het buitenland geëxporteerd [ViF II p. 1296]. Hoe oud deze markt precies was, is niet bekend, maar het zou wel eens zo kunnen zijn, dat de Engelsman Albin (1738) zijn namen voor de soort aan het fries heeft ontleend! "Beardmanica (from Juteland)" en "Parus Beardmanicus" lijken immers veel op de friese naam, al zou een Engelsman ook onmiddellijk begrijpen, dat het in ieder geval om een vogel met een beard 'baard' gaat. Misschien kende Albin de soort van de handel met N, want in Engeland zelf is de soort lange tijd zeldzaam, in ieder geval zeer lokaal geweest [Hollom 1980].
Verschillende verklaringen vindt men in de literatuur voor de naam die Linnaeus in 1758 gebruikte: "Parus Biarmicus". Coomans de Ruiter et al. 1947 (p.26,27) verklaren biarmicus als 'dubbel opgetuigd, dubbel bewapend', maar twijfelen, of dit dan op de twee (links één en rechts één!) baardstrepen betrekking zou kunnen hebben. C&C 1995 komen met een min of meer passend 'snoer, halsband', maar moeten daarvoor verwijzen naar Gr öpp-og hórmos, waarvoor uitgegaan moet worden van een initieel *bihormicus! Het zou kunnen, dat Linnaeus aan bi'twee' gedacht heeft (2 baardstrepen in totaal), maar eerder toch aan Biarmia 'Perm, een streek ten oosten van Moskou in Rusland', waar de soort overigens niet voorkomt. Maar mijn opvatting [vgl. Jobling 1991 p.30] is, dat Linnaeus een beetje gespeeld heeft met Albins naam Beardmanica (die Linnaeus kende, want hij noemt hem en verwijst naar Albin) en deze in een 'latijns jasje' gestoken heeft.
Ook de naam melba voor de Alpengierzwaluw en de Melbavink zijn misschien ‘speelsheden' van Linnaeus of een naamgever vóór hem; Eigenhuis & Swaab 1992; DB 14: 100. [Wilms 960416,2]