Voeding (calorieënwaarde) - Hierbij volgen eenige gegevens, aan verschillende bronnen ontleend, omtrent het dagelijks opgenomen voedsel en het aantal calorieën, dat hieruit verkregen wordt.
Gewicht in grammen Uit deze uit verschillende volkeren verzamelde gegevens, laten zich eenige merkwaardige bijzonderheden afleiden. Over het algemeen voeden de Noordelijke volkeren zich krachtiger, dan de meer Zuidelijke, vooral wat het dagelijksch vetrantsoen betreft. Zeer sober is de voeding der Oosterlingen, die met een minimale hoeveelheid vet uitkomen. Merkwaardig is dat bij toename van welstand, de koolhydraten gedeeltelijk door vet vervangen worden.
Op grond van dergelijke gemiddelde waarnemingen, heeft men een globale waarde opgesteld. Men rekent, dat bij normale arbeidsprestatie een man van 70 kg lichaamsgewicht 100 g eiwit, 50 g vet en 500 g koolhydraten noodig zal hebben. Hierbij is men uitgegaan van de veronderstelling, dat een mensch dagelijks ongeveer 40 calorieën per kg lichaamsgewicht verbruikt. In het onderhavige geval komt dit neer op een totaal van 2800 calorieën. De eiwitnorm zal voor velen wel wat ruim berekend zijn. Toch is het niet geraden, beneden 1 g eiwit per kg lichaamsgewicht te dalen. Tijdens groei of bijzondere omstandigheden, als herstel of na groote vermoeienis, is meer eiwit noodig. In Amerika wordt het rantsoen vet van 50 g meestal ver overschreden, hetgeen een daling van het gehalte aan koolhydraten ten gevolge heeft.
Ook het getal 40 calorieën per kg lichaamsgewicht is eerder te hoog geraamd dan te laag. Een scherpe tegenstelling vormen de Westersche volkeren tegenover Oosterlingen. De voeding van de Oostersche volkeren kenmerkt zich door een hoog gehalte aan koolhydraten en een bijzonder laag vetgehalte, terwijl ook het eiwitrantsoen laag is. In deze, voor een groot deel tropische of subtropische landen, is betrekkelijk weinig behoefte aan vette spijzen; de gevraagde krachtsinspanning is er over het algemeen geringer, maar ook het verlies door warmteuitstraling zal er minder zijn. De menschen zijn in tropische landen meestal mager, geen isoleerende vetlaag behoeft hen tegen koude te beschermen. De drang om dit door een zeer vetrijke voeding te bevorderen, bestaat er niet, vandaar de sobere voeding.
Het vraagstuk van het noodzakelijke eiwit eischt er volle aandacht. Slachtvee, de groote bron van eiwitrijk voedsel, ontbreekt soms geheel, een dergelijke bevolking is aangewezen op de vischvangst en op het gebruik van eiwitrijke groenten of rijst. Onder de eiwitrijke groenten noemen wij allereerst de sojaboon, die bij ons niet populair is, maar die in de bedoelde streken voor een groot deel voorziet in de vraag naar eiwit. Verder noemen wij het eiwit uit rijst; rijst bezit een aanzienlijk gehalte aan eiwit van hooge biologische waarde. Uit de splitsingsproducten van het rijsteiwit kan de mensch dus het eiwit, dat hij noodig heeft voor het herstel van de weefsels, volledig opbouwen. Dit is voor de Aziatische massa bevolking van enorme oeconomische beteekenis.
De volgende tabel tracht weer te geven, hoe een bedrag van 100 calorieën in verschillende landen verkregen wordt. De cijfers, die te samen dus steeds 100 zijn, geven de gemiddelden van een groot aantal waarnemingen weer.
Duitschland Engeland Frankrijk Italië Graan .......... 40,8 37,7 55,2 63,7 Groenten 4,8 1,3 4,3 5,5 Aardappelen ....... 12,0 6,3 6,7 1,9 Vruchten ........ 2,5 2,3 1,1 9,9 Olie 2,0 2,1 3,9 5,1 Suiker .......... 5,9 14,2 3,4 2,3 Vleesch, wild of visch . . . 15,7 15,9 11,9 4,9 Melk 8,6 7,0 4,3 1,5 Kaas ........... 1,0 1,2 1,9 1,2 Boter .......... 4,1 5,4 1,1 0.4 Spek ........... 1,7 7,6 1,0 2,7 Eieren .......... 0,9 0,8 0,6 0,9 Hieruit zijn evenals uit de vorige gegevens eenige merkwaardige gevolgtrekkingen te maken: de meer noordelijke volkeren putten hun koolhydraten voor een aanzienlijk gedeelte uit de aardappelen. De graanvruchten spelen daarentegen een groote rol in meer zuidelijke landen. Het gebruik van melk en melkproducten is in zuidelijke landen gering. Opvallend is het hooge eiwit en vetrantsoen in Noordelijke landen.