(bn. en bw.) onvolgroeid, klein, nietig, miezerig.
Van latere graansoorten gaat de wortel aan het rotten, de wortel geraakt vernepen en de graankorrel zal klein blijven, met een gering gewicht. HN, 20-07-2000.
- vernepen zitten, opeengepakt, dicht op elkaar zitten.
- vernepen wonen, klein behuisd zijn.