(de) beurt.
- ieder op zijn toer, om de beurt.
- een toerke doen/maken, een ommetje, een wandelingetje maken.
Och, ik ben niet dikwijls kwaad. Ik kan het me niet goed herinneren. Dan ga ik gewoon een toerke doen, even wandelen. Dan ga ik tegen de koeien praten, geef ze wat gras en ben ik gekalmeerd als ik terugkom. - LN, 20-02-1999.
- op toer gaan, aan de zwier gaan.
We willen juist vermijden dat het tot repressie komt. Het doel is om jongeren die zelf vaak uit probleemmilieus komen alternatieven aan te bieden voor ze op de criminele toer gaan. - GvA, 15-10-2002.
- dat zijn toeren, dat is kras, dat zijn rare dingen.