Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

straf

betekenis & definitie

(bn.) fors, zwaargebouwd: een straffe kerel

knap, goed, bekwaam, ervaren: straf in iets zijn

erg, kras, sterk.

- dat is straf, dat is sterk.
- het strafste is, het ergste is.
- straffe taal, stoere taal, krasse taal.

Ik ben niet de sheriff van de nucleaire industrie’, betoogde Deleuze. Daarmee wilde hij kwijt dat het niet aan hem was om te zeggen wie schuldig was aan de lekkende vaten. Straffe taal sprak hij woensdag - in tegenstelling tot een week geleden - niet. - GvA, 13-02-2003.

zie stoot, tabak, toebak, uitdoen

< >