- buiten!, eruit!
- raketten buiten!, weg met de raketten!
buiten-
+ [wkw.] eruit, naar buiten + [wkw.], vooral in samenstellingen: buitengaan, buitengooien <fig.> ontslaan, buitenlokken, buitenschoppen <fig.> ontslaan, buitensmijten <fig.> ontslaan, buitensmokkelen, buitenvliegen <fig.> ontslagen worden, buitenzetten <fig.> ontslaan.
Zij vinden het buitengooien van de privé-investeerders een stap terug zetten. - Metro, 17-02-2003.
De burgemeester zou hem onmiddellijk laten buitenzetten als hij zijn ‘mond niet hield’. - HN, 27-03-2003.
buiten (de) - de buiten, het platteland, de natuur.
- van de(n) buiten zijn, op de buiten wonen, op het platteland wonen.
Niet iedereen is het daarmee eens, zeker niet de mensen die van oudsher op de buiten wonen. - GvA, 21-03-2003.