lat., Sulfur, chemisch teeken S, atoomgewicht 32, een niet-metallisch element, dat in de natuur zeer algemeen voorkomt. Z. is reeds sedert de oudste tijden bekend.
In vrijen toestand wordt deze stof gevonden in de nabijheid van nog werkzame en van uitgedoofde vulkanen, in Europa vooral op Sicilië en Ijsland. In verbinding met metalen levert zwavel veel belangrijke ertsen, bijv. loodglans, Pb S, zinkblende, Zn S, ijzerkies, Fe S2, enz. De natuurlijke zwavel is geel, broos, meer of minder doorschijnend en komt dikwijls voor in goed gevormde kristallen die tot het rhombisehe stelsel beboeren; zij heeft een soortelijk gewicht van 2.07, en gaat bij 114° in een barnsteen-gele vloeistof over. Laat men gesmolten Z. langzamerhand bekoelen, dan vormen zich bij vastworden lange, prismatische kristallen, die tot het monoklinische stelsel behooren; deze zijn buigzaam en hebben een soortelijk gewicht van 1.98. Z, is dus dimorph. Zeer schoon kan men deze kristallen verkrijgen door gesmolten Z, te laten afkoelen tot zij aan de oppervlakte is vast geworden, het gevormde laagje door te stoeten en de nog vloeibare zwavel uit te gieten; den wand van den kroes vindt men dan met duizenden, zeer fijne naaldvormige kristallen bedekt.
Deze vorm van zwavel is echter niet bestendig; na eenige dagen worden de kristallen ondoorschijnend en broos en bestaan dan uit een aaneenschakeling van kleinere rhombische kristalletjes. Verhit men gesmolten zwavel, dan wordt de vloeistof, die eerst geel en dun was, langzamerhand donkerder en dikker. Bij 230° vormt zij een rood-bruine massa, die zoo taai is, dat men ze nauwelijks uit kan gieten. Brengt men deze in een groote hoeveelheid koud water, zoodat zij snel afkoelt, dan verkrijgt men een bruine, weeke, veerkrachtige zelfstandigheid (amorphe zwavel), die een soortelijk gewicht heeft van 2.96. Zij verandert na korten tijd, soms in eenige uren, weder in de gewone, brooze, gele Z. Bij 100° heeft deze verandering plotseling plaats, en hierbij wordt zooveel warmte vrij, dat de temperatuur tot dicht bij het smeltpunt stijgt.
Z. is onoplosbaar in water, weinig oplosbaar in alcohol, maar goed oplosbaar in zwavelkoolstof en in terpentijnolie. Uit deze oplossing zet zij zich bij langzame verdamping van het oplossingsmiddel in goed gevormde kristallen af, die denzelfden vorm bezitten als de kristallen, die in de natuur gevonden worden. De amorphe Z. is, ook nadat zij vast geworden is, in zwavelkoolstof onoplosbaar. Bloem van Z. is een mengsel van zulke onoplosbare en rhombische Z. Verhit men Z. aan de lucht of in zuurstof, dan ontvlamt zij en verbrandt met een blauwe vlam tot zwaveldioxyde, een gas, dat een eigenaardigen, verstikkenden reuk bezit. Ook verbindt Z. zich onmiddellijk met de elementen der chloorgreep, met koolstof en met vele andere enkelvoudige stoffen. Eenige metalen verbranden in zwaveldamp evenals in zuurstofgas en gaan daarbij over in sulfiden.
Het winnen van zwavel
De zwavel komt zeer algemeen op aarde voor, maar toch werd zij langen tijd slechts uitsluitend op de rijke vindplaatsen in de provincies Girgenti en Caltanisetta in Z.W.-Sicilië ontgonnen. Zs komt daar voor of over een zeer uitgestrekt gebied zooals aan den zuidvoet van den Etna, of in geïsoleerde bekkens, vergezeld van gips, steenzout en bitumineuse leien. Een dergelijk voorkomen wordt bij Radoboj in Kroatië en Szwaszowice bij Krakau in Galicië aangetroffen. Een tweede groep van zwavelvindplaatsen is die van Puzzuoli bij Napels, het eiland Milo in Griekenland, Californië, IJsland, enz., waar door vulkanische oorzaken zwavelsublimaties plaats vinden.
Overigens komt de zwavel aan tallooze metalen gebonden in de natuur voor, zooals pyriet (verb. van ijzer en zwavel), galeniet (lood en zwavel), etc.
Vóór 1838 werd de zwavel uitsluitend gewonnen uit den gedegen toestand, waarin ze in de natuur voorkwam. In dat jaar echter hief Ferdinand II van Napels een zoo hooge belasting, dat vele buitenlandsche fabrikanten, welke zwavel en zwavelzuur, die uit de eerste werd bereid, noodig hadden, trachtten deze te bereiden uit zwavelhoudende ertsen, voornamelijk pyriet. Dit gelukte zoo goed, dat, hoewel de belasting spoedig werd opgeheven, men toch in deze richting doorging, zoodat nu hoogstens 1/8 van het zwavelzuur uit zuiver zwavel wordt bereid.
Gedegen zwavel wordt bereid door uitsmelten in zoogenaamde calcaroni’s. Zij smelt n.l. bij 114° en is zoodoende van de aardachtige bijmengsels te reinigen. Een calcaroni is als volgt gebouwd: Tegen een cylindrischen muur a (met een opening c) bevindt zich een staafrooster b, waarboven de ruwe zwavel wordt opgestapeld, zoodanig, dat er openingen uitgespaard blijven voor het trekken. Het geheel wordt met fijne zwavel en leem gedicht, de trekopeningen door steenen gesloten, waardoor men den trek later regelen kan. Met behulp van brandstof steekt men de bovenste laag zwavel aan, die nu langzaam blijft voortbranden en de onderliggende zwavel doet smelten, welke langs den hellenden bodem door c kan afvloeien en verzameld worden. Het verlies door verbranding bedraagt 30 a 40 %.
De gesmolten zwavel giet men in houten vormen tot ,,brooden” van 50 a 60 K.G. Daar deze manier van werken echter den plantengroei en de bewoonbaarheid van den omtrek zeer benadeelt, doordat er groote hoeveelheden zwaveklioxyde, ontstaan door verbranding der zwavel, in de lucht komen, heeft men nieuwere methoden bedacht, waarbij in een verhitten gesloten retort de ruwe zwavel door een buis wordt overgesublimeerd naar een anderen eveneens gesloten gietijzeren of leemen retort. Hierbij zijn de verliezen bovendien geringer.
Sinds zijn weder nieuwere apparaten geconstrueerd, zooals die van Grittis, e. a. De zoo verkregen zwavel is niet zuiver, maar bevat nog eenige percenten fijne aardachtige bestanddeelen; ze moet nog worden geraffineerd. Dit zuiveren geschiedt door de zwavel te destilleeren. Hiervoor bestaan verschillende toestellen, alle volgens hetzelfde principe gebouwd, waarvan we er een, het Duitsche, zullen beschrijven. Het bestaat uit twee gietijzeren ketels a en 6, waarvan de eerste wordt verwarmd van uit de stookplaats c en gevoed wordt door den trechter d, welks uiteinde in de gesmolten zwavel steekt. De zwavel destilleert over in b, waar ze door een buis in / kan worden afgetapt. De aardachtige overblijfselen in a worden door de opening f verwijderd.
Behalve uit gedegen toestand wint men de zwavel ook als bijprodukt bij de verwerking van zwavelhoudende ertsen (pyriet b.v.) en bij de sodabereiding. Echter wordt deze gewoonlijk direkt op zwavelzuur verwerkt.