Gepubliceerd op 14-03-2021

Zonnevlekken

betekenis & definitie

de donkere vlekken welke de oppervlakte der zon te zien geeft, wanneer men haar beschouwt door een kijker. Het zijn scherp begrensde, zwarte vlekken, onregelmatig van gedaante', en omgeven door een grauwen rand, welke met scherpe grenzen tegen ’t licht der zon afsteekt.

In de vlek ziet men dikwijls plaatsen, die nog donkerder zijn en veelal loopen door een vlek verlichte strepen, die haar verdoelen in onregelmatige stukken. Ook de grauwe rand geeft strepen te zien. Alle Z. verplaatsen zich regelmatig van de linker- naar de rechterzijde der zonneschijf; zij ondergaan een gestadige verandering in licht, grootte, gedaante en ligging. Door photometrische opnamen is gebleken, dat de donkerste plekken van een zonnevlek nog wel 1 % van de helderheid der zonneschijf, d. i. nog 6000 maal de helderheid van de volle maan hebben. De Z. komen niet over de geheele oppervlakte der zon voor, maar alleen binnen een gordel van circa 30° breedte aan weerskanten van den aequator. Zij nemen deel aan de omwenteling der zon en er zijn vele waarnemingen gedaan, om uit de beweging der Z. den omwentelingstijd der zon te bepalen.

Daarbij heeft men opgemerkt, dat de vlekken bij den aequator in 25 dagen een omwenteling volbrengen, terwijl de vlekken op de hoogste breedte een omwentelingstijd van ruim 28 dagen hebben. Elke zonnevlek geeft een anderen omwentelingstijd der zon, en de ware omwentelingstijd der kern, zoo er een kern is, laat zich daarom uit de Z. niet bepalen. De afmetingen der Z. zijn zeer verschillend; sommige vertoonen zich als stippen en dan meestal in grooten getale bijeen, andere doen zich voor als uitgestrekte vlekken met een middellijn van 70.000 km. en meer. Sommige vlekken verdwijnen kort na haar ontstaan weer, andere blijven zich gedurende eenige weken vertoonen, doch onder gedurige verandering harer gedaante. Slechts zelden is de zon geheel vrij van Z. Vroeger meende men, dat het verschijnen en verdwijnen der Z. geheel wisselvallig en aan geen bepaalde regels gebonden was.

In de jaren 1826—44 echter ontdekte Schwabe te Dessau, dat het aantal Z., die jaarlijks op de zon verschijnen, gedurende een tijdvak van vijf jaren regelmatig toeneemt en dan weer gedurende een evenlang tijdvak regelmatig afneemt. Latere onderzoekingen hebben deze waarnemingen ten volle bevestigd. De geheele periode van een vlekkenminimum tot het eerstvolgende vlekkenminimum bedraagt ruim 11 jaar. A1/2 jaar ongeveer na het minimum is reeds het vlekkenmaximum bereikt, het afnemen duurt ongeveer 61/2 jaar. Het vlekkenmaximum ligt dus niet precies tusschen twee minima. Later heeft Lamont te Munchen nog de merkwaardige ontdekking gedaan, dat de Z. in verband staan met het magnetisme der aarde. Hij en anderen bevonden n.L, dat de dagelijksche schommelingen der magneetnaalden toenemen wanneer de zonnevlekken toenemen en omgekeerd.

Voor het overige zijn de Z. een nog ten volle onverklaard en raadselachtig verschijnsel. Vele waarnemingen zijn gedaan om uit te maken of de maxima en minima der Z. invloed hebben op de hoeveelheid warmte, die de zon uitstraalt. Inderdaad heeft men bevonden, dat de zon gedurende den tijd van een vlekkenminima meer warmte uitstraalt dan ten tijde van een vlekkenmaxima. Ook wil men, dat de Z. invloed hebben op den atmosferisehen neerslag (veel regen ten tijde der vlekkenmaxima).

< >