Gepubliceerd op 14-03-2021

Zonneleen

betekenis & definitie

hoogduitsch Sonnenlehn, een vrij stuk grond waarop geen leenrechten meer waren. Van dezen aard was Henegouwen, daar het aan niemand, zelfs niet aan den keizer leenroerig was, hoezeer het tot het rijksverbond behoorde.

Een Z. was ook het brunswijksche dorp Warberg. Bij de overneming van zulk een goed placht de leensopvolger, geharnast, vóór den opgang der zon naar het open veld te rijden, en 3-maal zijn ontbloot zwaard tegen de opgaande zon te zwaaien. Hieruit hebben sommigen het woord willen verklaren als zou het beteekenen, dat de bezitter niemand, behalve de zon (waardoor dan te verstaan is God), als heer boven zich erkende. Anderen beschouwen het woord als een verbastering van Sunnlehn, d. i. afzonderlijk leen, dat noch leen van het rijk noch van iemand anders was.

< >