Gepubliceerd op 14-03-2021

Zielsverhuizing

betekenis & definitie

grieksch Metempsycho.sis, overgang van de ziel, na den dood, in een .ander lichaam. De leer der Z. komt vooral voor in de godsdiensten der Indiërs (brahmanisme, boeddhisme, jainisme).

Het denkbeeld is op verschillende wijze uitgewerkt; in sommige godsdiensten is de Z. een eenvoudige kringloop; de ziel van den gestorvene gaat onmiddellijk over in het lichaam van een nieuwgeborene. In andere religies wordt zij voor.gesteld als afdalend, in weer andere als opklimmend, waarbij de oorspronkelijk goddelijke ziel allengs weer in de godheid terugkeert. Bij ide Grieken vatte men de Z. zoo op, dat de zielen of in andere mensehenlichamen overgingen (metempsychosis), of in andere natuurlijke lichamen (metasomatosis); of ook zoo, dat metempsychosis het overgaan van verschillende zielen in een en hetzelfde lichaam en metasomatosis het overgaan der zelfde ziel in verschillende lichamen beteekende. Bij de Indiërs is de leer der Z. eerst in zwang gekomen na het Wedisch tijdperk. Volgens het Brahmanistisch stelsel is elke ziel aan herhaalde wedergeboorten onderworpen totdat een wezen de volmaakte kennis zich verworven heeft, d. i. het inzicht dat de individueele ziel en de wereldziel, het Brahma, in wezenlijkheid één is. Heeft men dit standpunt bereikt, dan wordt men verlost, moekta, van den kring van wedergeboorten, den Sansara.

Zoolang men dit hoogste doel niet bereikt heeft, moet men trachten door een deugdzaam leven bij eene volgende geboorte een hongeren rang in te nemen. De som van goede of kwade werken, het karma, gedurende een bestaan, heeft ten gevolge dat na den dood iemand in den hemel of de hel komt, naarmate het goede of het kwade karma overweegt. Na een verblijf in den hemel of de hel, in overeenstemming met het karma, wordt een ziel herboren, onder gunstiger of ongunstiger voorwaarden dan bij het vorig bestaan. Zoo blijft men steeds, rijzende of dalende, aan wedergeboorte onderworpen, waaraan men alleen ontsnappen kan door volmaakt ware kennis, gelijk gezegd. De Boeddhisten, die het bestaan der ziel loochenen, nemen aan dat het karma een wezen voortbrengt, hetwelk als een wedergeboorte te beschouwen is van dengene van wien het karma is. Het einddoel is, gelijk in ’t brahmanistisch stelsel, verlossing door volkomen ware kennis, maar die verlossing uit den Sansara bestaat in eeuwige rust, Nirwana.

Bij de Egyptenaren leerden, volgens Herodotus, de priesters, dat de menschelijke ziel allengs de lichamen aller land- en waterdieren, alsook vogels, doorwandelt en dan weder, na een verloop van 3000 jaren, in een menschenlichaam terugkeert. Bij de Grieken meent men dat Pythagoras de leer der Z., welke hij van de egyptische priesters overgenomen had, het eerst heeft verkondigd. De Pythagoreërs namen aan, dat er een dubbele ziel bestond, waarvan de eene, het levensbeginsel, met den dood verloren ging, terwijl de andere, de geest, bleef voortleven. Deze laatste, oorspronkelijk tot de hoogere geesten, de demonen, behoord hebbende, maar tot straf in een menschelijk lichaam verbannen, ging, volgens hen, door den dood van de boeien der sterfelijkheid bevrijd, in het rijk der gestorvenen in, maar bleef daar slechts, korter of langer, in een soort van tusschentoestand, waarvan zij weder een menschen- of dierenlichaam ging bezielen, om na voleindiging van haar zuiveringstijd tot de oorspronkelijke bron des levens terug te keeren. Zij leerden verder, dat de mensch slechts door een onberispelijk leven in den oorspronkelijken zaligen demonen-toestand kon terugkeeren, maar ook door onzedelijkheid steeds dieper kon wegzinken en ten gevolge daarvan de ziel in steeds lagere dier-lichamen opgesloten zou worden. Wanneer de zielen de aarde bereikt hadden werden zij met een menigte hulsels (hartstochten en zinnelijke begeerten) omgeven, welke Persephone (Proserpina) geweven had.

Dacht nu de ziel aan haren terugkeer, dan moest zij deze weefsels van zich werpen, er van verlost worden. Dit geschiedde in den dood door het nederdalen in den Hades, alwaar aan de zielen de beker der wijsheid toegereikt werd, welks genot de liefde en het verlangen tot den terugkeer in haar wekte. Hoe meer hartstochten de ziel in haar eerste aardscbe leven zich eigen gemaakt had, des te moeilijker werd hare zuivering door vuur, water en lucht in de onderwereld; doch gelegenheid tot reiniging werd haar gegeven in de mysteriën. Volgens Plato waren de zielen vóór hare verschijning in den mensch reeds aanwezig geweest, hadden een prae-existentie gehad, en naarmate hunner eigenschappen zochten zij weder andere lichamen op. Onmatigen en wellustelingen gingen, volgens hem, over in ezels, dwingelanden en wreedaards in wolven, gieren en andere roofdieren, enz. Tot de góden konden alleen zij geraken, die rein deze aarde verlaten, zich van alle gemeenschap met het lichaam losgemaakt en slechts voor de ziel geleefd hadden, zoodat hun niets lichamelijks en zinnelijks bleef aankleven, dat weder een ander lichaam kon aantrekken.

De slechten moesten ook nog daarenboven, eer zij een ander lichaam tot woning vonden, als zichtbare en schrikwekkende spoken om de grafsteden rondwaren. De tijd van het ontstaan der ziel tot aan haar terugkeer. bedroeg 10.000 jaar. In de christelijke kerk is een Z. in den eigenlijken zin slechts door de gnostici en de manichaeërs geleerd geworden. Steeds heeft de kerk dit bestreden. Ook in het oud geloof der germaansche volken ontmoet men een Z., maar verschillend van de indisch-egyptische; zij staat bij hen met den wereldbrand in samenhang en is een tweede schepping, een wedergeboorte; 8 graden of trappen komen er in voor: de volkomen goede behouden hun lichamen en leven als Einheriën in Walhalla; de rechtvaardigen, die deugd bezeten, maar haar niet verhoogd hebben, geraken door den wereldbrand aanvankelijk naar de drinkzaal Brimmer; de boozen verliezen door den wereldbrand hun lichamen, leven tot straf in Nastrand in de slangenzaal, totdat zij een nieuw lichaam erlangen, en moeten daarin de aardsche loopbaan en proefstaat weder van voren af aan beginnen. Derhalve keeren, volgens deze leer, de volkomen goeden niet weder op de aarde terug, maar wel beide de rechtvaardigen en de boozen, de eersten tot vervolmaking hunner deugd, de anderen om boete te doen.

Een gevolg hiervan is, dat het op de aarde, van waar de goeden steeds opstijgen en waar alleen de boozen overblijven, gedurig slechter moet worden. Wie van deze laatsten zich in het geheel niet betert, moet voor altijd in de slangenzaal blijven.

< >