De bosschen aan de Fraserrivier bestaan hoofdzakelijk uit dennen, Tsuga canadensis, eiken, esschen, elzen, amerikaansche ceders, levensboomen en ahornen. De voor den landbouw geschikte streken aan de Fraser en de Thompson worden op 155.000 km2., aan de Columbia op 55.000, in het district Athabasca op 30.000 km2, geschat. In weerwil van de uitbuiting door de Hudsonbaai-Compagnie, van welke C. het rijkste pelsdistrict is, zijn allerlei soorten van beren, losschen, muskusratten, vooral echter bevers en marters nog zeer talrijk; ook herten, konijnen en andere zoogdieren zijn ruim voorhanden, terwijl de vogel- en vischfauna van C. bijzonder rijk is. De grond bevat allerlei delfstoffen, vooral ijzer, koper, lood, goud en zilver; Vancouver heeft oliebronnen.
De bevolking bedroeg in 1871: 8576 blanken, 462 zwarten en 1548 chineezen; in 1881 telde C. reeds 48,459 inw , in 1891 92.767 ; het getal indianen bedroeg in 1890 35,416; de voornaamste stammen zijn die der Tahkali, Selish en Ssushawap; zeer talrijk zijn de chineezen.
C. is in de Dominion Senate (Hoogerhuis van Canada) door drie, en in het House of Commons (Lagerhuis) door zes leden vertegenwoordigd; aan het hoofd van het in de hoofdstad Victoria zetelend provinciaal bestuur staat een luitenant-gouverneur (lieutenantgovernor), die door de Dominion wordt aangesteld en betaald, en een wetgevend lichaam (Legislative Assembly) van 33 door de inwoners der provincie gekozen leden. Het onderwijs is voor kinderen van 7 tot 12 jaren verplicht en kosteloos; inrichtingen van hooger onderwijs ontbreken.