Gepubliceerd op 14-03-2021

York (stad)

betekenis & definitie

hoofdstad van het eng. graafschap Y., zetel van een aartsbisschop, countyborough, telde 1901: 77.793 inw.; zij ligt in de naar haar genoemde vlakte (zie vorig art.), aan den mond van de Foss in de (Noordelijke of Yorker) Ouse, en is een mooie, stille plaats met vele oudheden en bouwvallen, verscheidene kerken, w.o. de 1070—1472 gebouwde kathedraal St. Peter, een meesterwerk der gotische bouwkunst, met 3 torens; twee lat. scholen, een seminarie voor anglikaansche geestelijken, een museum van romeinsche oudheden, blindeninstituut (in het voor Hendrik III gebouwde Manor House), eenige industrie (machinebouw, ijzergieterij, linnenweverij, glasblazerij, bierbrouwerij).

In de nabijheid der stad het dorp Bishopthorpe met het aartsbisschoppelijk paleis, het kath. groot-seminarie Ampleforth College en het barokke kasteel Howard met allerlei kunstschatten. De stad staat evenals Londen onder een Lordmajoor. Y. heette ten tijde der Romeinen Eboracum en was de belangrijkste stad der Briganten. De Romeinen vestigden hier een kolonie; de rom. keizers hielden er zich menigmaal op. Septimius Severus en Constantins Chlorus stierven er, en Constantijn de Groote werd er tot keizer uitgeroepen. Onder de Angelsaksen bloeide de stad zeer en was als Eoforwic de hoofdstad van het northumbrische rijk.

In 622 predikte Paulinus er het christendom en werd eerste bisschop van Y. In 1644 belegerden de parlementstyoepen en de Schotten Y.; het tot ontzet opgerukte koninklijk leger werd 2 Juli op het naburig Marston-Moor geslagen en de stad ingenomen.

< >