een enkelvoudig of samengesteld spraakgeluid met bepaalde beteekenis; ook de zichtbare voorstelling daarvan (geschreven woord). Alle woorden bestaan uit gearticuleerde geluiden.
De bestanddeeien der geluiden, die niet meer voor verdere oplossing of scheiding vatbaar zijn, worden voorgesteld door letters. Met de wijze, waarop de in een bepaalden tijd gebruikelijke klankverbindingen uit vroegere spraakgeluiden gevormd zijn en zelf weer nieuwe woorden kunnen vormen, houdt zich de leer der ivoordvorming bezig. De eenvoudigste woordklanken, waartoe de bestaande woorden teruggebracht kunnen worden, noemt men wortels. Uit deze wortels komen de stammen voort. Is een stam tegelijk een gebruikelijk woord, dan heet zoodanig woord een stamwoord, wel te onderscheiden van een woordstam, d. i. de klank die overblijft als men een woord van zijn buigingsuitgangen ontdoet, waarbij niet altijd een woord overblijft; beide worden echter ook wel kortweg stammen geheeten. Door aanhechting van letterklanken, welke niet meer als woorden in gebruik zijn, worden uit de bestaande woorden afgeleide woorden gevormd. Naarmate bedoelde letterklanken voor of achter aan het woord worden gehecht, heeten zij voor- of achtervoegsels. Een woord heet in betrekking tot het afgeleide woord het grondwoord.
Samengestelde ivoorden ontstaan door samenvoeging van twee woorden; het eerste woord is dan het eerste lid der samenstelling, het tweede woord het tweede lid; elk dier beide leden kan zelf weer uit een samengesteld woord bestaan. De woorden worden naar hun vorm en beteekenis verdeeld in tien soorten of rededeelen:1) Zelfstandige naamwoorden,
2) Bijvoegelijke naamwoorden,
3) Voornaamwoorden,
4) Telwoorden,
5) Lidwoorden,
6) Werkwoorden,
7) Bijwoorden,
8) Voorzetsels,
9) Voegwoorden,
10) Tusschenwerpsels. De laatste staan soms in de plaats van een geheelen zin, en kunnen dus ook zinwoorden genoemd worden.