sterrenkundige, geb. 15 Nov. 1738 te Hannover, waar zijn vader militair-muzikant was, werd reeds op zijn 14de jaar hautboïst bij een regiment, ging in 1757 naar Engeland, werd muziekmeester te Leeds, daarna organist te Halifax en in 1766 muziekdirecteur te Bath. Al zijn vrijen tijd besteedde hij aan de bestudeering der wis- en vooral der sterrenkunde.
Niet bij machte om zich een telescoop aan te schaffen, besloot hij zelf een vijfvoetigen spiegeltelescoop of reflector te maken, waartoe hij arbeid noch moeite ontzag. Het werk kwam gelukkig tot stand, en nu besloot hij telescopen van nog grooter omvang te vervaardigen. Van 5 voet kwam hij tot 10, en nam het stoute besluit, om deze maat te verdubbelen. Ook dit gelukte hem volkomen en hij vond zich rijkelijk voor zijn inspanning beloond, toen hij 13 Maart 1781 een nieuwe planeet ontdekte, welke hij naar den koning Georgium Sidus noemde, doch welke thans onder den naam van Uranus bekend is. Terwijl de koninklijke maatschappij te Londen hem tot haar medelid verkoos en den gouden eereprijs toekende, stelde koning George III hem op een aanzienlijk jaargeld tot zijn bjjzonderen sterrenkundige aan, waarop H. zich te Slough bij Windsor vestigde, alwaar een huis en sterrenwacht voor hem in gereedheid gebracht waren. Voornamelijk nam hij aldaar de nevelvlekken en sterrengroepen waar en toonde aan dat sommige dezer laatsten meer dan 50.000 sterren bevatten.
In 1787 ontdekte hij twee der wachters van Uranus, in 1790 en 1794 nog vier andere. Daartoe had hij gebruik gemaakt van een telescoop van 40 voet lengte en 41/» voet diameter; met hetzelfde instrument ontdekte hij ook de twee wachters van Saturnus, die het naaste' bij die planeet zijn. H. is den sterrenkundigen even nuttig geweest door de verbeteringen, die hij aan de werktuigen aanbracht, als door zijn sterrenkundige waarnemingen zelve. Met zijn reusachtigen telescoop vond hij den tijd der omwenteling van Saturnus, welken Laplace door wiskundige analyse uit de wet der zwaartekracht had berekend, en tevens ontdekte H. dat deze planeet zich om een as wentelt, die loodrecht op het vlak harer baan staat. Hij merkte op dat sommige sterren van een of ook wel van twee of drie andere zijn vergezeld, die zoo nabij de eerste geplaatst zijn, dat zij niet anders dan door sterk vergrootende kijkers gezien en van elkander gescheiden kunnen worden. Deze noemde hij dubbelsterren, ontdekte meer dan duizend dezer lichamen, en bewees dat zij zich in regelmatige banen om elkander bewegen.
H. overl. op zijn landgoed Slough, 1822. Zijn verhandelingen zijn meestal in de „Philosophical Transactions” en andere engelsche tijdschriften gedrukt. Zijn zuster Karoline H., in 1750 geb., stond hem bij zijn waarnemingen getrouw bij, ontdekte verscheidene kometen, keerde na den dood haars broeders naar Hannover terug en overl. aldaar in 1848.Zijn eenige zoon, John Fred. Will. H., 7 Maart 1792 te Slough geb., studeerde te Cambridge, wijdde zich sedert 1816 vooral aan de waarneming der dubbelsterren en zond in 1823 bij de koninklijke maatschappij te Londen een catalogus in van 350 nieuwe dubbelsterren. In 1827 volgde een tweede van 295, in 1828 een derde van 324 zulke sterren. Ook deelde hij belangrijke metingen van 1236 sterren mede en hield zich tevens met physische onderzoekingen bezig, welke men deels in tijdschriften, deels in afzonderlijke werken beschreven vindt, als in J. F.
W. Hees chel. Treatise on sound in de „Encyclopaedia Metropolitana” (1830), On the theory of light (1831), Preliminary discourse on the study of natural philosophy (een gedeelte van Lardner’s Cyclopaedia) en Treatise on astronomy, ook een deel der Cyclopaedia. Vooral belangrijk was zijn van 1834—38 op eigen kosten gedane onderneming naar de Kaap de Goede Hoop, waar hij het geheele zuidelijke halfrond van den sterrenhemel nauwkeurig waarnam en het eerst het denkbeeld toepaste om gelijktijdig op verschillende plaatsen meteorologische waarnemingen te doen. Hij werd na zijn terugkomst met eerbewijzen overladen. In 1842 werd hij lord-rector van Marishal College der universiteit van Aberdeen, van 1850—1855 was hij directeur van de munt.
Hij overl. 12 Mei 1871 te Londen. Van zijn werken moeten nog vermeld: Results of astronomical observations made at the Cape of Good Hope (Lond. 1847), Manual of scientific enquiry (voor marineofficieren, Lond. 1849). In 1864 publiceerde hij in het 154ste deel van de „Philosophical Transactions of the Royal Society of London” een Catalogue of nebulae and clusters of stars, die de standen van 5079 nevelvlekken en sterrenhoopen opgeeft. Na zijn dood verscheen nog een Catalogue of 10.300 multiple and doublé stars.