violist, nederlandsch componist en orkestdirecteur, geb. 16 Februari 1856 te Dordrecht, ontving onderricht van Thijssens (viool), Nothdenft (piano), August Böhme en te Leipzig van 1871 tot 1873 van Ferdinand David (viool). Als pensionnaire van koning Willem III, studeerde hij dan van 1875 tot 1876 aan het conservatorium te Brussel, waar Henri Wieniawsky zijn meester was.
Met dezen en Brossin werkte hij mede, als altist, in uitvoeringen van kamermuziek en besloot zijn studies aan de „Hochschule” te Berlijn, waar hij de lessen genoot van Joachim, Kiel en Taubert. In het jaar 1877 werd hij concertmeester van het „Parkorkest” te Amsterdam; in 1883 directeur van het orkest, dat in den „Parkschouwburg” te Amsterdam speelde, in 1884 dirigent van de afdeeling Dordrecht van de „Mij. tot Bevordering der Toonkunst” en leeraar aan haar muziekschool te dier stede en in 1888 dirigent van het orkest van het „Concertgebouw”, dat toen in de hoofdstad des lands pas was opgericht. Na tien jaar met succes dezen belangrijken post te hebben bekleed, werd K. geroepen om aan het hoofd te staan van het orkest te Glasgow. Dit dirigeerde hij ongeveer twee jaar lang, toen vertrok hij naar Moskou, waar hij de leiding heeft van een der beste orkesten der wereld.Onder de compositie’s van K. verdienen vermelding: een Concert voor viool, dat door de „Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging” werd bekroond, een Adagio voor cel, twee Concertouvertures, eenige Liederen, een Sonate voor piano, een Trio en een Kwartet voor piano 'en strijkinstrumenten.