(baron) Nederl. jurist en politikus. geb. 6 Juli 1839 op den huize Vosbergen bij Heerde, studeerde te Leiden in de rechten, promoveerde Jan. 1861 op een proefschrift, getiteld: Iets over de intrekking der recepissen uitgegeven krachtens de publicatie van den gouverneur-generaal van 4 Febr. 1846, staatsbl. tfi. 3, bezocht van 1859—61 ook de instelling te Delft om voor oost-indisch ambtenaar te worden opgeleid, deed in laatstgenoemd jaar zijn eindexamen, en werd in Aug. benoemd tot ambtenaar 1ste klasse bij den burgerlijken dienst in Nederl.-Indië; bij besluit van 6 Mei 1862 ter beschikking van den algemeenen secretaris gesteld, verliet hij in Nov. ’s lands dienst en verkreeg tegelijkertijd de betrekking van advokaat en procureur bij den raad van justitie te Semarang, die hij tot 1873 bekleedde; in Nederland teruggekeerd werd hij in 1875 burgemeester van Hoorn, en 17 Febr. 1880 bovendien lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland; in Juli 1880 werd hij door de liberale kiezers van het district Hoorn naar de Tweede Kamer afgevaardigd, waar hij zich voornamelijk met koloniale zaken bezighield en met Van Gennep en Mees het initiatief nam tot het indienen van een wetsvoorstel bedoelende ontheffing van de suikerindustrie drukkende lasten; in het ministerie-Van Tienho ven aanvaardde hij 21 Aug. 1891 de portefeuille van koloniën, die hij bij de verwerping van de kieswet in Mei 1894, nederlegde; gedurende zijn regeering werden wetten aangenomen tot staats-exploitatie der Ombiliën-kolenvelden, den aanleg van spoorwegen (Probolinggo-Panaroekan en Malang-Blitar), tot bevloeiing van het Solodal, tot goedkeuring van overeenkomsten met de Nederl. mailvaart-ondernemingen en met de Nederl. Handelmaatschappij, tot invoering van de opium-regie op het eiland Madoera enz., terwijl hij overigens vooral de finantiën der Nederl. koloniën zocht te verbeteren, uitgaande van het standpunt dat Indië geen batig saldo mocht opleveren en ook zelf zijn middelen moest opbrengen; een aantal andere door hem ingediende ontwerpen werden door zijn opvolger, Cremer, niet overgenomen (regeling der mijnontginning in Ned.-Indië, afschaffing van het uitvoerrecht op suiker in Ned.-Indië en de comptabiliteitswet, ten doel hebbende een begin te maken met een decentralisatie van het beheer van Nederl. Oost-Indië 1). Na zijn aftreding als minister ondernam hij een reis door Engelseh-Indië en Siam naar Ned.-Indië, doch overl reeds begin April 1895 te Calcutta; hij was eenigen tijd voorzitter van het Indisch genootschap; zijn Brieven uit Nederlandsch-Indie werden in Sept. en Oct. 1895 in de „Gids” gepubliceerd.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk