(baron) nederl. letterkundige en godgeleerd schrijver, geb. te ’s Gravenhage in 1740, studeerde te Utrecht in de rechtswetenschap en vestigde zich na zijn promotie daar ter stede, waar hij onderscheidene staatsbetrekkingen bekleedde en in 1818 overleed. Zijn godgeleerde schriften zijn merkwaardig, daar hij het toen nog nieuwe denkbeeld van een voortgaande openbaring Gods ontwikkelde en de eerste verkondiger was van het toen en later heftig bestreden denkbeeld van de wederherstelling aller dingen.
Hij ontwikkelde dit denkbeeld o. a. in: Bijbeloefeningen, bedenkingen, gissingen, wenken (2st, 1803) en verkort in zijn Tafereel van Gods weg met den mensch (1803). Verder schreef hij: Be brieven van den Ap. Paulus (3 dln., 1809), Jezus’ leer en leven (1808), Onderwijs voor kinderen (meermalen herdrukt) en een menigte wijsgeerige, godgeleerde en gemengde geschriften.