Verbum, woord voor een begrip dat een werking te kennen geeft. Men onderscheidt sterke werkwoorden (dezulke welke den verleden tijd vormen door klinkerverandering) en zwakke iverkwoorden (zulke welke den verleden tijd vormen door een afzonderlijken uitgang achter den stam).
Werkwoorden welke van de regels der sterke of zwakke vervoeging afwijken heeten onregeimaMye werkwoorden. Verder worden de werkwoorden nog verdeeld, naar hun beteekenis, in transitieve en intransitieve werkwoorden. Een transitief W. geeft een werking aan welke zich richt op een lijdend voorwerp, en een intransitief W. een werking welke zich bepaalt tot den werker. .'Reflexief noemt men een W. als de werker zichzelf tot voorwerp heeft. Wordt de werker niet aangeduid, maar onbepaald uitgedrukt door het, dan heet het W. onpersoonlijk. Een transitief W. heeft twee geslachten, *t actief en passief geslacht. ?t Actief drukt het verrichten, 't passief het ondergaan der werking uit; in ’t eerste geval is het onderwerp handelend, in *t laatste lijdend. De passieve (lijdende) vorm heeft één niet-samengestelden tijdvorm, ’t verleden deelwoord; de overige tijden worden omschreven door de hulpwerkwoorden worden en zijn, verbonden met het verleden deelwoord van het W. De transitieve werkwoorden hebben, op weinige na, welken ’t gebruik een passief ontzegt, een lijdenden vorm. Met eenige intransitieven is dit soms mede ’t geval; dezulke bestaan dan alleen in den derden persoon enkelvoud; doch ’t verleden deelwoord (deelwoord van den passieven volmaakt verleden tijd) komt van alle voor. De werking, door een W. te kennen gegeven, kan zijn tegenwoordig, verleden of toekomend, en dan nog voltooid of onvoltooid; om dit uit te drukken bedient men zich van tijdvormen. Verder zijn er nog drie wijzen, waarin het W. kan voorkomen: de aantoonende wijs of indicatief, de aanvoegende wijs of conjunctief en de gebiedende wijs of imperatief; ook worden de onbepaalde wijs of infinitief en de deelwoorden als wijzen beschouwd.