Gepubliceerd op 14-03-2021

Volksleger

betekenis & definitie

noemt men, in den ruimsten zin van het woord, een leger, ingericht op eene wijze, die in staat stelt geheel de weerbare bevolking onder de wapenen te roepen.

Hier moet dus in den staat algemeene dienst-, of althans algemeene weerplicht bestaan.

De bijzonderheden der organisatie; de wijze van oefening; de aard der kadervorming e. d. vormen niet het hoofdkenmerk van een volksleger, al kunnen zij, vooral in onderling verband, daarvan kenteekenen zijn.

In den bovenbedoelden zin heeft bijv. Frankrijk thans een volksleger. Elk jaar lijft het ongeveer 80 % in van alle jonge mannen, die in dat jaar den weerbaren leeftijd bereiken.

Al bezit in Duitschland het leger een zeer nationaal karakter en al bestaat daar sedert geruimen tijd de persoonlijke dienstplicht, toch heeft het geen volksleger. Jaarlijks worden daar dienstplichtig, en alzoo bij het leger ingelijfd nog geen 60 % van hen, die den militieplichtigen leeftijd bereiken. Dat aantal bedraagt in Nederland 33 %.

In Frankrijk, Duitschland en Nederland bestaat het kader voor een groot deel uit beroepskader, dus uit vrijwilligers, en voor het andere deel uit militiekader.

In de legers dier drie staten, evenals in de meeste legers der overige staten van Europa, vertegenwoordigt het beroeps- of z.g. vaste kader het element der staande legers, die, gelijk de Eiuropeesche legers in de 18de eeuw, en als tegenwoordig nog het Nederlandsch-Indische leger, geheel uit vrijwilligers bestaan.

In een meer beperkten zin kan alleen een zuiver militieleger, met algemeenen dienst- of algemeenen weerplicht ten grondslag, op den naam van volksleger aanspraak maken. Dit leger kent op enkele, zeer geringe uitzonderingen na, somtijds „stammen” genaamd, geene vrijwilligers, ook niet in 4 hoogere noch in 4 lagere kader, maar alleen militiekader (reservekader).

Alle weerbare burgers komen bij tusschenpoozen, en, althans in vredestijd, slechts gedurende zeer korten tijd, in werkelijken dienst. Zij dienen dus intermitteerend, niet continu.

Gedurende het verblijf onder de wapenen zijn zij aan de krijgstucht en de krijgswet onderworpen.

Zeer ten onrechte verwart men somtijds een volksleger met eene volkswapening, de gewapende burgerij of eene gewapende burgerwacht. Alléén door oefening en krijgstucht, verzekerd door deugdelijke waarborgen, kunnen burgers, die d© wapenen dragen, tot een krachtig georganiseerd lichaam vereenigd, door één wil bestuurd worden, en alzoo werkelijk een samenhangend geheel, dus een leger vormen.

Volgens de laatstgenoemde opvatting hebben thans alleen Zwitserland en Noorwegen een zuiver volksleger. Beide staten hebben den algemeenen dienstplicht aanvaard. De eerste oefeningstijd is zeer kort: voor de infanterie in Zwitserland 45, in Noorwegen 72 dagen. In Zwitserland trekt men zelfs partij van de half-bruikbaren, die, georganiseerd tot een onbewapenden landstorm, bestemd zijn voor den dienst achter het leger.

De volkslegers zijn reeds van zeer ouden oorsprong. Zoowel de Israëlieten als de Grieken en de Romeinen bezaten, in het tijdperk van hun hoogsten bloei, een volksleger.

Uit den aard der zaak bevindt de staatsinrichting zich altijd in nauw verband met de legervorming en de legerinrichting. Hij, die de macht in handen heeft, zal steeds zorgen over de kracht te kunnen beschikken, noodig om die macht te handhaven. De absolute vorsten der 18de eeuw beschikten over staande legers, gelijk wij thans nog in onze koloniën. Met de opkomst der democratie ontwikkelde zich het beginsel der volkslegers, De Fransche revolutie bracht met de „leveé en masse” het volksleger weer op den voorgrond. Aanvankelijk bezat de Fransche republiek een zuiver volksleger, waarvan ’t karakter door Bonaparte, die naar de alleenheerschappij streefde, geleidelijk werd gewijzigd.

Sedert 1815 houdt, op het vasteland van Europa, de ontwikkeling van den constitutioneelen regeeringsvorm gelijken tred met de ontwikkeling van het militiestelsel, waardoor alzoo geleidelijk het volksleger ontstaat.

< >