Gepubliceerd op 14-03-2021

Vogelbekdieren

betekenis & definitie

(Monotremata) vormen de laagste orde der zoogdieren, die als ’t ware een overgang tot de vogels voorstelt. Zij zijn van een lederachtigen snavel voorzien, zonder lippen en zonder tanden, evenals een vogelsnavei.

Verder bezitten zij, evenals de vogels, twee paar sleutelbeenderen en eene cloaca, dat is: eene gemeenschappelijke uitloozingsopening voor de uitwerpselen, de urine en de geslachtsorganen; daarom noemt men ze ook: kloakdieren. Zij sluiten zich door het bezit van buidelbeenderen bij de buideldieren aan. De V. leggen eieren, maar de jongen worden door de moeder gezoogd; daar er geen tepels zijn, likken zij de melk van de moeder af of zuigen zich aan haar vast. Hiertoe behooren: de mierenegel (Echidna, fig. 1), met een langen, dunnen snavel, terwijl de rug, evenals bij de egels, met stekels bezet is; hij leeft van mieren en bewoont holen. Dit dier komt voor op Nieuw-Guinea, NieuwHolland en Tasmanië. Het ei wordt door de moeder dadelijk met den bek in eene huidplooi aan den buik gebracht, waar de jongen zich vastzuigen en de melk afgescheiden wordt.

Uit de voorstelling op fig. 2 is deze inrichting te zien. Het eendvogelbekdier Omithorhynchus paradoxie*, (fig. 3) heeft een eendachtigen snavel, een zachte, dichte beharing en de teenen zijn door zwemvliezen verbonden. Het leeft in en bij het water van kleine waterdieren, in oostelijk Nieuw-Holland en Tasmanië, en wordt door de kolonisten aldaar ook wel „watermoF genoemd. De 2 eieren worden in een hol in den grond gelegd, dat twee uitgangen heeft: een onder water en een aan den oever. Op fig. 3 is ook dit hol afgebeeld. De jongen likken de melk van de moeder af. Zie hierbij plaat Vogelbekdieren.

< >