Dit recht wordt in de landen welke zijn aangesloten bij de Berner Conventie van 1886 geregeld door art. 5 dier conventie, luidende: ,,De tot een der landen van het Verbond behoorende auteurs, of hunne rechtverkrijgenden, genieten in de andere landen het uitsluitend recht, vertalingen hunner werken uit te geven of toestemming tot de uitgave ervan te verleenen, tot na verloop van tien jaren, te rekenen van het tijdstip der uitgave van ’t oorspronkelijke werk in een der landen van het Verbond. Voor werken, die in afleveringen verschijnen, begint de termijn van tien jaar niet te loopen voor de laatste aflevering van het oorspronkelijke werk verschenen is.
Bij werken, gevormd door een aantal bij tusschenpoozen verschijnende deelen, en evenzoo bij verslagen of tijdschriften uitgegeven door letterkundige of wetenschappelijke vereenigingen of door bijzondere personen, wordt elk deel, verslag of aflevering, wat het tijdsverloop van tien jaar betreft, als afzonderlijk werk beschouwd.”Art. 6 bepaalt verder: ,,Geoorloofde vertalingen genieten dezelfde bescherming als oorspronkelijke werken.”
In landen, die niet zijn aangesloten bij de Conventie van Bern, zooals Nederland, is het vertalen en het uitgeven van vertalingen geheel vrij. De „Vereeniging tot bevordering van de belangen des Boekhandels” is er echter sinds hare oprichting op bedacht geweest, verwarring en nadeelige mededinging in deze te voorkomen. Zij benoemt daartoe uit haar midden een „Commissie tot regeling van het Vertalingsrecht” en elk lid der Vereeniging, dat het eerst aan deze Commissie kennis geeft van zijn voornemen om een vertaling uit te geven, bekomt daardoor het uitsluitend recht van uitgave, zoo hij tenminste daarbij overlegt, hetzij een bewijs van den buitenlandschen schrijver of uitgever dat hij daartoe het recht heeft gekocht, hetzij een exemplaar van het boek waarvan hij een vertaling wil uitgeven. Binnen een jaar na de kennisgeving moet dan met de uitgave een begin worden gemaakt. Elke andere uitgave van dat werk wordt dan geboycot. Deze regeling is in rechten voor niemand bindend; evenwel gebeurt het zelden, dat de uitgevers er zich niet aan houden.
De voorstanders van aansluiting bij de Berner Conventie, sinds 1898 georganiseerd in den Berner-Conventie-Bond, verwerpen het vrije V. als een vergrijp tegen het eigendomsrecht van den auteur, verder wijl deze vrijheid de vertaling onttrekt aan de controle van den schrijver, waardoor van diens werken dikwijls besnoeide en verminkte vertalingen het licht zien, en ook omdat het overvloedig aanbod van goedkoop vertaald werk schade doet aan het verschijnen van oorspronkelijk werk, daar de uitgevers gewoonlijk ongenegen zijn voor oorspronkelijk werk meer te betalen dan het lage vertaalloon bedraagt, en de voorkeur geven aan goedkoope vertaalde boven duurdere oorspronkelijke copie. De tegenstanders van aansluiting bij de Berner Conventie beschouwen het vrije V. als onmisbaar voor een klein land, waar het aantal oorspronkelijke uitgaven betrekkelijk gering is. Ook voeren zij aan, dat de buitenl. auteur of uitgever zich wel degelijk het vertalingsrecht kan verzekeren en daartoe niets anders heeft te doen dan van het oorspronkelijk werk één vel op een nederl. drukkerij te doen drukken, met op het titelblad de verklaring dat het recht op de nederl. vertaling voorbehouden wordt; wordt dat vel dan aan het departement van justitie opgezonden, dan heeft de buitenlandsche uitgever, krachtens art. 5 onzer wet op het auteursrecht (zie Letterkundig eigendom), gedurende drie jaren de nederl. vert. in handen.