Gepubliceerd op 14-03-2021

Venetië

betekenis & definitie

1) Provincie van het koninkrijk Italië, komt ongeveer overeen met de voormalige republiek V., is 2420 km.2 groot en telde in 1901: 401.241 inw.

2) Ital. Venezia, hoofdstad der prov. V., vesting, oorlogs- en handelshaven, en om haar ligging, kunstwerken en geschiedenis een der merkwaardigste steden der wereld, ligt 4 km. van het vasteland (daarmee verbonden door een 3600 m. lang viaduct met 222 bogen), op 122 eilanden in de lagunen (een 40 km. lang en 15 km. breed ondiep gedeelte der Adriatische zee), is grootendeels op palen gebouwd (evenals Amsterdam), en telde in 1901 151.840 inw. De stad wordt tegen de zee beschermd door zware dammen (molo’s), onder welke de Murazzi, van Chioggia tot Malamocco, meer dan een uur lang is; zij steekt ruim 4 meter boven den zeespiegel uit, heeft tot 24 meter dikte en een kruin van bijna 4 meter; dit reusachtige werk voert tot opschrift: ,,Ausu Romano, aere Veneto”, (met Romeinschen moed, met Venetiaansch geld tot stand gebracht). V. wordt doorsneden door meer dan 160 grachten of kanalen (rii). Het hoofdkanaal, Canal Grande of Canalazzo, van 45—72 m. breed en 3700 m. lang, doorsnijdt de stad in de gedaante eener S. en is door tal van prachtige, meerendeels antieke gebouwen omzoomd. Het breedste water is het kanaal della Giudecca, dat het eigenlijke V. van de meer oostwaarts liggende eilanden S. Giorgio Maggiore en Giudecca scheidt. Al de overige kanalen zijn veel smaller. Dikwijls beslaan de kanalen de gansche ruimte tusschen de rijen huizen, of de geheele breedte der straten; of wel er blijft aan de eene zijde een smal, geplaveid voetpad; de straten zonder kanalen zijn zeldzaam en meest zeer nauw, vele nog geen meter breed. 390 bruggen verbinden de vele kleine eilanden, zocdat men ook te voet, schoon dikwijls met lange omwegen, overal heen kan komen. Over het groote kanaal voert de fraaie, in 1591 gebouwde Ponte Rialto, van wit marmer, die een enkelen boog van 28 meter wijdte vormt en zoo hoog is, dat men ze van weerszijden met 50 trappen beklimt; zij is overdekt en 14 m. breed, zoodat er ter weerszijden winkels staan, die een passage van 6 m. breedte open laten. Bijna het eenige vervoermiddel in V. vormen de gondels, wier aantal vroeger duizenden beliep. Het water, waarmee V. en schier elk huis omgeven is, maakt de lucht wel vochtig, doch niet ongezond, daar de kanalen door de zee in gedurige beweging gehouden worden. Het middelpunt van alle leven en schoonheid van V. is het prachtige St. Marcusplein, Piazzo di ,San Marco, in het oostelijk gedeelte der stad; het is 175 m. lang, 55 tot 80 m. breed, fraai geplaveid en aan alle kanten door schoone, sierlijke gebouwen omringd. Op dit ongeëvenaarde en om zijn zindelijkheid vaak met een reusachtige zaal vergeleken plein komt, vooral tegen den avond, een groot gedeelte der bevolking tezamen om zich te ontspannen; het is het schoonste der 52 pleinen, die de lagunenstad bevat. De belangrijkste gebouwen aan het St. Marcus-plein zijn: de oude, eerwaardige kerk van San Marco, in byzantijnschen trant met vier koepels voorzien. Zij werd in 977 aangevangen en in 1171, gelijk zij thans is, met mozaïek aan vloer, wanden en gewelven, alsmede met talrijke fraaie zuilen en kunstwerken uit Griekenland, versierd. Zij heeft 5 ingangen naast elkander; boven den middelsten staan de zoo dikwijls weggevoerde en weer teruggebrachte bronzen paarden, die achtereenvolgens Corinthe, Athene, Rome, Konstantinopel, V. en Parijs versierd hebben. Het voormalige paleis van den doge, Palazzo Ducale, nu Palazzo Publico, een oud gebouw uit de 14de eeuw, ligt deels aan de Piazzetta, deels aan de Riva de’ Sch'avoni. Inwendig voert een prachtige trap, de reuzentrap genaamd, allereerst naar een open galerij, aan welker wanden vroeger leeuwenkoppen met open muil waren aangebracht, in welke ieder een aanklacht tegen dezen of genen kon werpen, om die zoo heimelijk ter kennis van de staatsinquisiteurs te brengen. Onder het dak en in de kelders bevonden zich de vreeselijke staatsgevangenissen; de eerste „pombi” (looden) geheeten, omdat zij onder het met lood gedekte dak waren, waarin de gevangenen een ondragelijke hitte moesten verduren; de andere ,,pozzi” (putten) genaamd, dewijl zij altijd vochtig en zoodanig ingericht waren, dat men ze vol water kon doen loopen, om de ingekerkerden te doen verdrinken; ze zijn nu gedempt. Tegenwoordig bevat dit paleis de voortreffelijke St.-Marcus-bibliotheek. Achter het dogepaleis ligt de staatsgevangenis, beide verbonden door de nu toegemetselde Ponte dei Sospiri (brug der zuchten). Onder de kerken was, na die van S. Marcus, ?t beroemdst die van S. Giovanni e Paolo, in Aug. 1867 door een vreeselijken brand vernield. Alle kerken zijn met de schoonste marmer- en porfiersoorten, doch bovenal met een menigte voortreffelijke schilderijen uit de venetiaansche school versierd. Ook de talrijke paleizen, waarvan de meeste aan de oevers van het Groote kanaal liggen, bevatten uitmuntende kabinetten van schilderstukken; het beroemdst zijn in dit opzicht de paleizen Manfrini, Mocenigo, Manini, Barbarigo, Grimani, Manfredi, Giustiniani, Pisani, Foscari e. a. De meeste paleizen zijn zeer oud en in half oosterschen, half gotischen stijl gebouwd; vele ervan vertoonen sporen van diep verval. V. bezit verder een koninklijk lyceum, met rijk natuurkundig kabinet, een natuurhistorisch museum en een botanischen tuin, een beroemd seminarie met kostbare bibliotheek, een gymnasium en vele andere inrichtingen van onderwijs; verder een instituut van wetenschappen, een academie van schoone kunsten, een conservatorium enz. Met haar voorhavens Lido en Malamoeco is de stad het vereenigingspunt van eenige groote stoomvaartlijnen; vooral heeft zij een druk en bijna dagelijksch verkeer met Triëst, Ancona en Brindisi. Hoofdartikelen van invoer zijn koren, koffie, suiker en andere koloniale waren, olie en geweven goederen; uitgevoerd worden hoofdzakelijk meel, ruwe zijde, glaswaren, manufacturen enz. De industrie van V. neemt in de laatste jaren aanzienlijk toe (vermaard is' de venet. glaskunstindustrie, zie ald.) en meer en meer worden de prachtige paleizen langs het groote kanaal en elders, vroeger dcor de rijke patric'ërs der republiek bewoond, in moderne fabrieken herschapen.



Kunst

De venetiaansche schilderschool onderscheidde zich vooral door rijkdom van koloriet en grootschheid van compositie. Door de voortdurende betrekkingen met het Bvzantijnsche rijk had de beoefening der kunst binneoi V.’s muren nooit opgehouden te bestaan, de handel met de landen van Midden-Europa strekte om die beoefening te verlevendigen, terwijl het krachtig ontwaken eener zelfstandige ital. kunst in Toscane niet zonder goeden invloed bleef op V. Door Antonio, Bartholomeo en Luigi Vivarini van Murano ontwikkelde zich uit de florentijnsche en vlaamsehe scholen de venet. school, welke al terstond den invloed onderging van den Paduaan Mantegna en van Gentile da Fabriano, welke laatstgenoemde tot leerling had Jacopo Dellini, den vader van Gentile (1426—1517) en Giovanni B. (1427 —1515) aan wie de venetiaansche school groote vermaardheid te danken had. De uitvinding van het schilderen met olieverven kwam hun goed te stade bij hun streven naar een machtig koloriet. Gentile B. werd in 1479 door sultan Mahomed II naar Constantinopel ontboden en maakte zich het verblijf onder de Oosterlingen ten nutte om zijn kunstenaarsblik ‘te verruimen waarvan zijn leerling Vittore Carpaccio partij trok. Van Giovanni’s leerlingen onderscheidden zich bijzonder Cima da Conegliano (1460—1518), Marco Basaiti en Carlo Lotto (1480—1555), de beide eersten keurige landschapschilders, laatstgenoemde een meester in sierlijke kleurensmelting.

Meer op zich zelf stond Sebastiano del Piombo (1485 —1547), die verbazing wekte door zijn breede compositie en de kracht van zijn teekening en coloriet. Hij vond een tegenhanger in Giorgio Barberelli, genaamd il Giorgione (1478—1510), forsch en machtig als hij, en de stichter der tweede venetiaansche school, waarvan de heroën waren Palma Vechio, Tiziaan, Paulo Veronese en Tintoretto. Om dezen groepeerde zich een aantal uitmuntende kunstenaars als J. da Ponte, Palma Giovine, Domenieo Campagnolo, Pordenone, Bonifazio, Paride Bordone, en G. B. Morone. Tegen het begin der 17de eeuw sluimerde de venet. school in om in den aanvang der 18de eeuw te ontwaken met den landschapschilder Girardi, den architectuurschilder Canale (Canaletto), den ietwat gemaniëreerden Tiepolo en de miniatuurschilderes en pastelteekenares Rosalba Carriera.

Niet minder dan de schilderkunst werd de bouwkunst te Venetië beoefend. Als uitstekende architecten onderscheidden zich Pietro en Tullio Lombardi, Michele Sanmieheli, Jacopo Sansovino, Antonio da Ponte, Palladio, Scamozzi, Longhina, terwijl de Lombardi’s en Sansovino ook' als beeldhouwers uitmuntten. In de laatste decenniën is V. weder een middelpunt geworden van opgewekt kunstleven. Daartoe droegen behalve het toenemend vreemdelingenverkeer ook bij de kunsttentoonstellingen, welke er herhaaldelijk worden gehouden, krachtig gesteund door stad en staat.

Op muzikaal gebied verwierf V. zich grooten naam door zijn organistenschool, waartoe mannen als Claudio Merulo, Monteverde en Frescobaldi behoorden en zijn opera, welke in de 18de en de eerste helft der 19de eeuw beroemd was; op letterkundig terrein door zijn goede theaters en tooneeldichters als Apostolo Zeno, Carlo en Gasparo Gozzi en Carlo Goldoni en den lryicus Ugo Foscolo.



Geschiedenis

V. werd gesticht tijdens de volksverhuizing, toen de bewoners der steden van het land der Veneters (zie ald.) zich op de eilanden in de Lagunen vestigden, waar zij beveiligd waren tegen de aanvallen der barbaren. Na den val van het Westersch Romeinsche rijk kwam V. in staatkundig verband niet het Oostersche en bleef dit tot den tijd der Comnenen. In 697 hadden de Venetianen zich evenwel een eigen hertog (doge) gekozen in den persoon van Pauio of Pauluccio Anafesto en sedert dien genoot V. een groote mate van zelfstandigheid, welke het zich waardig maakte door den kloeken afweer van alle pogingen van Longobardische en Frankische vorsten om de stad aan zich te onderwerpen. Allengs nam de welvaart van V. toe door den handel op de Adriatische zee en met de havens van het Byzantijnsche rijk; zijn macht breidde zich uit door gelukkige oorlogen tegen de Slavische kustbewoners van Dalmatië en Illyrië. De kruistochten, door V. krachtig gesteund, deden de welvaart nog aanmerkelijk toenemen, zoodat het in de tweede helft der 12de eeuw een werkdadig aandeel kon nemen in den strijd der Noord-Italiaansche steden tegen keizer Frederik I Barbarossa, die te V. den voor hem zoo nadeeligen vrede sloot (1177), waarbij het gezag der keizers over Italië bijna geheel werd vernietigd.

Onder doge Enrico Dandolo (1192—1205) veroverden de Venetianen, vereenigd met een leger kruisvaarders, Constantinopel en een deel van het Byzantijnsche rijk (1204), waardoor zij in het bezit kwamen van de kustlanden der Adriatische zee, van een aantal eilanden, waaronder Candia en van eenige steden in Griekenland. Nu echter ontbrandde de strijd met Genua om de heerschappij ter zee en in den Levant. In den -eersten oorlog met deze republiek verloor V. verschillende bezittingen in het oosten, zag /zijn vloot in 1298 schier geheel vernietigd en moest bij den vrede van Milaan de Genueezen in het bezit der behaalde voordeelen laten; in de beide volgende oorlogen daarentegen behield V. de overhand; de vloot der Genueezen werd bij Chioggia vernield (1879) en het leger tot de overgave gedwongen (1380); daarop volgde de vrede van Turijn, die voor goed een einde maakte aan den strijd tusschen genoemde handelsstaten. Inmiddels had V. zijn grondgebied in Italië aanmerkelijk uitgebreid; ook verwierf het Zara, terwijl het tevens meester werd van de meeste Jonische eilanden en een aantal steden op de westkust van het Balkanschiereiland. Behalve aan de staats- en krijgsmanstalenten der doges Andrea Contarini, Michelo Steno, Francesco Toscari e. a. dankte het deze uitbreiding aan de overwinningen der admiraals Piscano, Zeno en Loredano en der veldheeren Malatesta en Carmagnola.

Gedurende dit tijdperk onderging de staatsinrichting der republiek een zeer gewichtige verandering door le. het sluiten van den Grooten Raad in 1297, waarbij dit lichaam, dat elk jaar op nieuw werd gekozen, werd veranderd in een gesloten college van enelijke leden, wier namen in het gouden boek der edelen stonden opgeschreven, en 2e. het oprichten van den Raad van Tien in 1335, een raad' van staatsinquisitoren met zeer uitgebreide volmacht. Door dit lichaam erlangde de aristocratische regeeringsvorm van het ge meeneb est een buitengewone vastheid, wat reeds bleek in 1355, toen de doge Marino Faliero een verandering in democratische richting beproefde, doch dit pogen met het leven moest boeten.

Tegen het einde der 15de eeuw was dus de republiek V. op het toppunt van haar grootheid gekomen: haar grondgebied was bevolkt door 3.600.000 inwoners; de hoofdstad telde toen 200.000 zielen, was niet alleen in rijkdom en pracht, maar ook als zetel van kunsten en wetenschappen een der eerste steden der wereld en overtrof als handelsstad alle andere. De uitvoer werd per jaar op tien- en hetgeen daaraan werd verdiend op vier millioen ducaten geschat. Zij bezat 300 groote zeeschepen met 8000 zeelieden, 3000 kleinere vaartuigen met 17.000 zeelieden en een staande oorlogsvloot van 45 galeien met 11.000 koppen bemand. In het Oosten nam, niettegenstaande de Turken zich van Negropont en haar bezittingen op Morea meester maakten, haar macht nog toe door het verwerven van het eiland Cyprus (1480); in Europa speelde zij een eerste rol mede in de groote staatkundige verwikkelingen dier dagen, daarbij een politiek volgend, welke den paus, eenige ital. vorsten, den keizer en de koningen van Aragon en Frankrijk noopten de ligue van Kamerijk tegen haar te sluiten en haar gezamenlijk den oorlog aan te doen, die eindigde met een voor V. ongunstigen vrede, 1513. Ook aan de oorlogen tusschen Karel V en Frans I (1521—30) nam zij deel zonder er echter bij te winnen. Beslist nadeelig waren voor de republiek de herhaalde aanvallen der Turken, die haar de stad Nauplia, Sciros, Paros en andere grieksche eilanden, en in 1571 zelfs Cyprus ontnamen, terwijl haar handel geknakt werd door het ontdekken en veroveren der Nieuwe Wereld door de Spanjaarden en de vaart op en veroveringen in zuidelijk Afrika en Indië door de Portugeezen.

Tegen 4 einde der 16de eeuw verminderde dan ook V.’s politieke actie in Europa sterk, terwijl zij zich in het Oosten bepaalde tot verdediging der wingewesten, niet altijd met succes; zoo werd Candia haar ontnomen trots een heldhaftigen tegenweer van 24 jaar (1645—1669). Voorspoedig was daarentegen de oorlog, welke zij in 1684, in vereeniging met den keizer en Polen tegen de Turken begon. Haar veldheer Francesco Morosini veroverde toen Morea en eenige steden in Hellas, en haar vloot bracht in 1696 en in 1698 die des sultans geduchte nederlagen toe. Bij den vrede van Carlowitz (1709) behield zij genoemd schiereiland, dat zij echter na haar laatsten oorlog tegen de Turken weer moest afstaan.

Van toen af tot aan de Fransche revolutie betrachtte V. steeds een strikte neutraliteit. Met beslistheid wees zij de voorstellen van Bonaparte tot een verbond met de nieuwe republiek af, ten gevolge waarvan de Franschen in 1797 de stad bezetten. Bij den vrede van Campo Formio kwam V. met het gebied in Italië en Dalmatië aan Frankrijk; bij dien van Presburg (1805) aan het koninkrijk Italië en in 1814 aan Oostenrijk. In 1848 beproefde V. .haar onafhankelijkheid te herwinnen, verklaarde zich tot republiek en koos een voorloopig bewind met Manir aan het hoofd; een jaar later was het echter gedwongen zich weder aan de Oostenrijkers onder Radetzky te onderwerpen, die het nu behielden tot 18oo toen zij het afstonden aan Napoleon III, die het weder afstond aan Italië, waarmede het den 4den Nov. officieel werd vereenigd.

< >