(van het Oud-Duitsch Fem, straf) ook Vrijgerichten, Westfaalsche of Heimelijke gerichten genoemd, in de middeleeuwen rechtbanken, die, buiten de openbare macht om, vonnissen velden en uitvoerden over werkelijke of wel vermeende misdrijven van zoodanige personen, wier aanzien en invloed hen vrijwaarden tegen de gewone lijfstraffelijke maatregelen. Volgens sommigen waren zij een instelling van Karel den Groote, volgens anderen een overblijfsel der vrije Germaansche rechtbanken.
Van Westfalen (het land der Roode aarde), verbreidden zij zich over Duitschland en aangrenzende landen en hadden vooral in de 14de en 15de eeuw een groote macht. Zij waren of openbaar, bij dag, onder den blooten hemel, voor de behandeling van burgerlijke rechtszaken, of geheim, ’s nachts, in verborgen plaatsen, voor behandeling van misdrijven als: ketterij, tooverij, maagdenschennis, diefstal, moord en dergelijke. De leden der V., die elkander aan zekere geheime teekenen kenden, heetten Wetenden, d. i. ingewijden, en waren door een strengen eed gebonden. Uit hen werden de vrijsehepenen en de uitvoerders der vonnissen gekozen. De vrijgraaf, die de vrijsehepenen benoemde, was voorzitter. De landsheer had als stoelheer het opzicht en de keizer het oppertoezicht over de veemgerichten.
De aanklacht geschiedde door een vrijschepen, die haar door een eed moest bekrachtigen. De aangeklaagde moest binnen 6 weken en 3 dagen, of, indien hij zelf lid van het V. was, binnen een driemaal zoolang tijdsbestek verschijnen. De dagvaarding werd onder symbolische teekenen aan de deur der aangeklaagden vastgehecht, die dan in een bepaalden nacht en op een bepaalde plaats door wetenden afgehaald en voor de plaats des gerichts (den vrijstoel) gebracht werd, waar hij zich door een eed van de beschuldiging reinigen kon. Bij overtuiging van de misdaad en bij niet-verschijning, werd de beklaagde verveemd, d. i. aan alle ingewijden prijs gegeven, die dan verplicht waren den verveemde, zoo zij hem ontmoetten, aan een boom op te hangen, of, zoo hij zich verzette, te dooden en dan een dolk, ten teeken dat het een veemvonnis was, nevens het lijk te leggen. In later tijd ontaardden de veemgerichten. Zij eindigden eerst, toen in Duitschland de algemeene landsvrede en een verbeterde rechtspleging was ingevoerd. Het laatste V. werd in 1568 bij Celle gehouden.