orde der vogels, omvattende de Duikers, de Alken en de Vetganzen of Pinguins; deze laatste, de U. in engeren zin, ook Impennes geheeten, zijn vogels wier vleugels in vinvormige organen veranderd zijn; eigenlijke pennen ontbreken daaraan geheel, en de zeer kleine vedertjes, waarmede zij bezet zijn, vertoonen zich als schubben. Zij bedienen zich van deze werktuigen ook werkelijk als van vinnen, tot voortbeweging in de zee, en daarbij tevens van de zwempooten, die kort en zeer ver achterwaarts geplaatst zijn, en welker tusschen de teenen uitgespannen vlies eenigszins ingesneden is, terwijl de duim vrij is en binnenwaarts gekeerd.
Bij den gang op het land, die moeilijk en waggelend is, nemen zij een bijna geheel opgerichte houding aan. In algemeene lichaamsgedaante stemmen de soorten onderling nagenoeg overeen. Men onderscheidt, naar den eenigszins verschillenden vorm van den snavel, nog de geslachten: Aptenodytes (zie ald. afbeelding), met een dunnen, langen, aan de spits haaksgewijs gebogen snavel en een groeve van de neusgaten tot aan de spits van den bovensnavel; Caiarrhactes, welks snavel korter, krachtiger en korter is, terwijl de groeve zich van de neusgaten niet tot aan de spits voortzet maar schuins naar den rand afdaalt, en bovendien de kortere onderkaak aan haar spits afgerond is; en Spheniscus, bij welk geslacht de snavel middelmatig van grootte en aan den wortel gegroefd is, terwijl de onderkaak aan de spits zich als afgeknot vertoont. De levenswijze der onderscheiden soorten is nagenoeg gelijk. Zij houden zich bijna uitsluitend in de zee op, dikwijls op zeer grooten afstand van het land, zwemmen en duiken voortreffelijk, voeden zich met visschen en andere zeedieren en komen alleen om te broeden in groote scharen op het land. Alle vetganzen behooren uitsluitend tehuis in het zuidelijk halfrond en vervangen aldaar de zeeduikers en alken der noordelijke zeeën.
Men treft hen aan in den geheelen zuidelijken Stillen Oceaan. De grootste soort, Aptenodytes patagonicus, broedt op de kusten van Vuurland, van Patagonië, de Falklandseilanden en andere nog zuidelijker gelegen eilanden. Van het geslacht Spheniscus broedt een soort, Sph. denier sus, aan Afrika’s zuidelijke kusten, een andere, Sph. Humboldtii, langs die van Peru. Laatstgenoemde soort wordt door de inwoners getemd en hecht zich dan aan haar meester evenals een hond. Andere soorten, zoowel van dit geslacht als van Catarrhactcs, broeden langs de zuidkust van Nieuw-Holland, op Van Diemensland en andere Polynesische eilanden.