amerikaansch natuurvorscher, geb. 12 Mei 1773 te Bethlehem in Pennsylvanië, ging naar Batavia, werd hier door den gouverneur-generaal belast met een wetenschappelijk onderzoek naar de beteekenis der indische flora voor de geneeskunde (1802), aanvaardde in 1818 een aanstelling bij het Indisch museum te Londen, en overl. aldaar 14 Juli 1859. Men dankt hem een groot deel der exacte kennis van Java.
Hij bracht belangrijke collecties van indische planten en dieren (o. a. een herbarium van 2200 op Java inheemsche soorten) bijeen, die in Engeland nader bewerkt werden en beschreven zijn in het door J. J. Bennett en R. Brown uitgegeven geïllustreerd werk: Plantae Javanicae liariores (1838—52). H. schreef: Zoological researches in Java and the neighbouring islands (zijn zoölog. hoofdwerk, Lond. 1821—28), opstellen, opgenomen in dl. 7 en 8 der „Verhandelingen van het Bat. Genootschap”, meest van mineralogisch-geologischen en botanischen aard, enz.