(graaf) baron van Tollendal, fransch generaal, geboren te Romans 1702, overl. te Parijs 1766, stamde uit een iersch geslacht, onderscheidde zich als diplomaat te St. Petersburg en als krijgsman in den oorlog in de Nederlanden, vooral bij Fontenoy en Maastricht (1848) en nam een werkzaam aandeel aan de poging van Jacobus III om den vaderlijken troon te heroveren.
In 1757 werd hij naar Indië gezonden als luitenant-generaal en gouverneur, maar met geringe strijdkrachten, toch maakte hij zich het volgende jaar, even na zijn aankomst meester van Gondelour en het fort Saint David en verjoeg hij de Engelschen van het zuidelijk deel der kust van Coromandel. Doch toen ving zijn tegenspoed aan: Madras kon hij niet nemen (1758), Pondichery moest hij na een beleg van een jaar overgeven (1761), hij viel zelf in handen der Engelschen en werd bij zijn terugkeer te Parijs, tengevolge van allerlei beschuldigingen, in 'de Bastille geworpen, na meer dan drie jaren aldaar in hechtenis te zijn geweest door het parlement schuldig verklaard aan verraad van de belangen des konings, terdood veroordeeld en onthoofd. De openbare meening hield hem echter voor niet schuldig, hoogstens voor onvoorzichtig bij zijn optreden in Indië. Zijn zoon beproefde al het mogelijke om de nagedachtenis van zijn vader door de rechtbank in eere te doen herstellen, maar hij slaagde hierin niet.