Gepubliceerd op 14-03-2021

Teeltkeus

betekenis & definitie

uitlezing, Selectio, het beginsel, van gedurende een reeks van generaties slechts dieren of planten met bepaalde eigenschappen zich te laten vermenigvuldigen, teneinde een geleidelijke opklimming dier eigenschappen en zoodoende verbeterde en veredelde verscheidenheden en rassen te verkrijgen. Deze T. wordt door den mensch opzettelijk toegepast (kunstmatige T., Selectio arUjieialis) wanneer hij planten-of dierenrassen wil veredelen.

Het wezen der kunstmatige T. komt neer op het volgende: onder vele gelijksoortige dieren of planten zoekt de kweeker enkele individuën uit die hem voor de teelt het meest geschikt voorkomen, nl. die individuën welke zich door eenigerlei afwijking van de overige individuën gunstig onderscheiden; deze uitgezóchte individuën gebruikt hij voor de voortteling en met de zoodoende verkregen generatie handelt hij op dezelfde wijze, telkens weer tot dat de gewenschte verbetering meer of minder standvastig is geworden. Het doel der kunstmatige T. kan zeer verschillend zijn, en wordt meestal slechts dan zeker bereikt, wanneer de verbetering van één eigenschap in het oog wordt gehouden, die zich dan door de wetten (Ier erfelijkheid en der veranderlijkheid steeds meer in ééne richting ontwikkelt. Tn de darwinistische afstammingsleer wordt aangenomen dat hetzelfde beginsel ook in de vrije natuur heerscht, n.l. behoud en voortteling van het beste, uitroeiing van het minder goede, waarbij op dezelfde wijze als onder de verpleging van tuinman of fokker nieuwe vormen ontstaan (natuurlijke T., natuurkeus, Selectio natiiraHs). In de vrije natuur treedt bij de T. voor het ingrijpen van den uitkiezenden mensch de strijd om het bestaan in de plaats. De natuur heeft alle wezens met een zoo groot vermogen tot vermenigvuldiging toegerust, dat er veel meer levensvatbare kiemen gevormd worden dan tot aanvulling der vrijkomende plaatsen vereischt wordt. Hieruit ontstaat een strijd, de strijd om het bestaan, waarin altijd uitsluitend het sterkste, het best voor de omstandigheden toegeruste, overwint, terwijl het zwakkere, het minder goed toegeruste, vroeg of laat wordt uitgeroeid. Zoo houdt de natuur een schifting onder wat zij voortbrengt, een uitlezing: zij laat bij de voortplanting een keuze gelden, nl. de natuurlijke teeltkeus.

De overwinning in dim strijd om het bestaan hangt dikwijls af van een haarfijn verschil; de natuur heeft millioenen kleine verschillen geschapen, met milliarden levende wezens proeven genomen; maar de natuurlijke T. heeft alleen op de beste daaronder acht geslagen en ze door overerving vastgelegd. In de vrije natuur verdringt het betere steeds het minder goede en al de tegenwoordige doelmatige inrichtingen in de levende natuur zijn de beste uit een lange reeks gevallen, waarvan de rest door eigen onvolkomenheid en mindere geschiktheid in den steeds verbeterenden en veredelenden strijd om het bestaan is moeten te niet gaan. Zoo zijn de natuurlijke oorzaken van het ontstaan van soorten, geslachten enz.: de natuurlijke T. in den strijd om het bestaan, de veranderlijkheid der soort door levenswijze, de erfelijkheid en de sexueele keus. Nieuwe soorten kunnen echter ook ontstaan door plotselinge veranderingen van bestaande soorten, welke variaties zich dan door den strijd om het bestaan, de erfelijkheid verder ontwikkelen. Dit is het hoofdbeginsel van de nieuwe mutatietheorie.De leer der natuurl. T. geldt ook in de darwinistische afstammingsleer als een hypothese. Door de tegenstanders wordt er o. a. tegen aangevoerd, dat deze hypothese geen steun vindt in de uitgestorven dierenwereld, die nergens dien chaos van kleine verschillen vertoont, waarop deze theorie gebaseerd is.

Literatuur: Pro: behalve de werken van Darwin en Haeckel: Askenasy, Beiträge zur Kritik der Darivinschen Lehre (Lpz, 1872); Cope, Origin of the fittest (Lond. 1887); dezelfde, Primary factors of organic evolution (Chicago 1896); Headley, Problems of evolution (Lond. 1900); Morgan, Animal life and intelligence (Lond. 1890—91); Osborn, From the Greeks to Darwin, an outline of the development of the evolution idea (ald. 1895); Plate, Ueber die Bedeutung des Darwinschen Selektionsprincips und Probleme der Artbildung (Lpz. 1903); Roux, Der Kampf der Teile im Organismus (ald. 1881); Seidlitz, Die Darwinsche Theorie (1875); dezelfde, Beiträge zur Descendenz theorie (1876); Spengel, Zweckmäszigkeit und Anpassung (Jena 1898); Spitzer, Beiträge zur Descendenz theorie (Lpz. 1886); Carus Sterne, Werden und Vergehen (Berl. 1899—1900); Wagner, Die Darwinsche Theorie und das Migrationsgesetz der Organismen (Lpz. 1868); Wallace, Contributions to the theory of natural selection (Lond. 1870); dezelfde, Darwinism (Lond. 1889); Weismann, Feber die Berechtigung der Darwinschen Theorie (Lpz. 1868); dezelfde, Das Keimplasma, eine Theorie der Vererbung (Jena 1892); dezelfde, Die Allmacht der Natur Züchtung (1893). Contra: Delage, Structure du protoplasma (Par. 1895); Eimer, Die Entstehung der Arten (dl. I, Jena 1888; dl. II: Orthogenesis der Schmetterlinge, Lpz. 1897; dl. III, 1901); Haaeke, Gestaltung und Vererbung (Lpz. 1893); Kassowitz, Allgemeine Biologie (dl. II: Vererbung und Entwicklung, Weenen 1899); A. von Kolliker, Darwinsche Schöpfungstheorie (in „Zeitschrift für wissenschaftliche Zoologie” dl. 14, Lpz. 1864); Mivart, On the genesis of species (Lond. 1871); von Nägeli, Mechanisch-physiol.

Theorie der Abstammungslehre
(Münch. 1883); Pfeffer, Die Umwandlung der Arten (in de „Verhandlungen des naturwissenschaftlichen Vereins in Hamburg”, 1893, 1894); Reinke, Die Welt als That (Berl. 1899); Spencer, The inadequacy of natural selection (in de „Contemporary Review” 1893); Bigand, Der Darwinismus und die Naturforschung Newtons und Cuviers (1873 —77); G. Wolff, Der gegenwärtige Stand des Darwinismus (Lpz. 1896); dezelfde, Beiträge zur Kritik der Darivinschen Lehre (ald. 1898); Fleischmann, Darwinismus (ald. 1902; hierop kritiek van Plate, Fleischmann über den Darwinismus, in het „Biologische Centralblatt”, 1903); Hamann, Entwicklungslehre und Darwinismus (Jena 1892); Fleischmann, Die Descendenztheorie (Lpz. 1900, hierop kritiek van Plate: Ein moderner Gegner der Descendenzlehre, in het „Biolog. Centralblatt, 1901); Virchow, Descendenz und Pathologie (in het „Biolog. Centralblatt”, 1886); dezelfde, Transformismus (in het „Biolog. Centralblatt”, 1887).

< >