Het teekenen bezit een groote opvoedkundige waarde. Paedagogen als J.
J. Rousseau en Pestalozzi hebben hierop nadrukkelijk gewezen en medegewerkt om het teekenen in meth. richting tot een vak van onderwijs te leiden. Het T. heeft tot op heden verschillende hervormingen ondergaan. Men is echter vrij wel teruggekeerd tot de oorspronkelijke opvatting, den leerling direct voor de natuur te brengen; doch past men dit zonder voorbehoud toe, dan vereischt dit een te nauwgezette controle, welke op den duur voor het eigenlijke onderwijs niet uitvoerbaar zou blijken; hoofdelijk is dit wel mogelijk. De eigenaardige bezwaren aan een meer klassicaal onderricht verbonden, leidden tot invoering der z.g. copieermethode tot op heden in Frankrijk nog veel beoefend. De leerlingen teekenen dan voorbeelden na; de fout ligt dan hierin, dat het slaafsch navolgen ook van de manier, leidt tot een kunstmatige vaardigheid, ten koste van het persoonlijke en het innerlijke. De leerlingen verkrijgen door deze voorstellingen niet het juiste begrip van het object.In Nederland geeft de methode Braat van Ueberfeldt en Bing soortgelijke voorbeelden (koppen, neuzen, ooren enz.). Eigenaardig is er op 'te kunnen wijzen dat deze methode toch resultaten in bijzondere richting gaf; niettemin wordt deze opvatting als zeer verouderd beschouwd.
De studie naar de natuur wordt thans algemeen weer als doel beschouwd, doch als methodische voorbereiding wordt een gewijzigd plaatteekenen beoefend. Dit plaatteekenen beoogt meer dan het eenvoudige copieeren of beteir. het geeft minder en daardoor wordt verkeerd begrip voorkomen. Bij dergelijke platen ontbreken de verschijnselen der schijnbare vormveranderingen, ze vertoonen eenvoudige vlakke figuren, waarbij de voorstelling der derde dimensie is uitgesloten, evenals de afbeelding van licht en schaduw. In hoofdzaak zijn het meetkunstige figuren. Dit plaatteekenen levert geen essentieel verschil op- met het eigenlijke natuurteekenen; het demonstreert als een vereenvoudigd natuurteekenen in geordende deelvoorstellingen. Als overgang tot het eigenlijke teekenen naar de natuur worden dan nog verschillende stereometrisebe lichamen gebruikt: de z.g. blokmodellen.
Doelmatige toepassing dezer modellen kan van groot nut zijn, doch van een zekere dorheid zijn ze niet vrij te pleiten, evenals de ijzerdraadmodellen, die dan ook uitsluitend ter demonstratie der meest voorkomende perspectivische verschijnselen worden aangewend. Zoo zijn er tal van overgangsvormen ontstaan, bijv. een molen, een stoel, geheel van hout in een grijs geschilderden toon, in grondvorm zeer elementair gehouden; waardoor de moeilijkheden langs methodischen weg werden geleid. Met dit al is men echter de laatste jaren gaan inzien dat het teekenen niet g'eheel aan zijn doel beantwoordde. De meetkundige grondslag van het teekenen blijve onaangetast, doch het teekenen moet ruimte gelaten worden tot uiting van het spontane gevoel, dat vooral bij jeugdige kinderen het sterkst spreekt. Met al de hulpmiddelen welke het T. thans ten dienste staan, bestaat er vrees dat het T. zijn doel voorbij streeft.
Niet zooals bij ’t ambachtsonderwijs en in de nijverheidskunst, waarbij het T. langs strengere lijnen moet getrokken zijn, omdat het redegevend verband tusschen vorm en aanwending der gebruiksdingen het teekenen als vakbeoefening eischen stelt, die bij het uitvoeren een meer wiskundig overleg noodzakelijk maken.
Er bestaat ook inderdaad een streven het teekenonderwijs langs nieuwe banen te leiden; het z.g. reformteekenonderwijs. Het plaatteekenen verdwijnt dan geheel en in plaats daarvan brengt men de leerlingen weer direct voor de natuur, liefst de levende natuur. Dit onderwijs zal natuurlijk meer hoofdelijk moeten geschieden en men loopt dus gevaar aan de eene zijde te verliezen wat men aan de andere zijde wint. Van den teekenonderwijzer wordt dan niet alleen meerdere vaardigheid geëischt, maar ook zelfstandigheid van opvatting.
De teekenonderwijzer zal zijn vakkennis meerdere uitbreiding moeten geven; hij zal voor alles weer teekenaar moeten zijn. Vreemd klinkt dit beweren, maar toch is het zoo: de meeste teekenonderwijzers kunnen niet of hoogst onvoldoende teekenen.
De beoefening van het ornamentteekenen naar pleistervoorbeelden geeft het T. meerdere uitbreiding; deze beoefening is tot nut van hen die zich met een bepaald doel in de teekenkunst verder willen bekwamen. Het gebruik van pleister heeft dit voor, dat de vormen door de scherper beteekende schaduwen beter uitkomen, het licht en donker kan beter worden waargenomen.
De hoogste vlucht neemt het T. voor de a.s. beeldende kunstenaars; van veel waarde is dan het pleisterteekenen naar het klassieke beeld, als hoogste beoefening geldt dan het teekenen naar het gekleed levend of naakte model.
Daarmede gaat dan samen de studie der anatomie- en proportieleer, de compositieleer, de stijlleer en de kunstgeschiedenis.
in de kunstnijverheid neemt het teekenonderwijs een bijzondere plaats in. Men streeft naar een soort vak-handteekenen, waarbij de technische eigenschappen van het vak of ambacht uitdrukking zullen vinden, een nauwer verband tusschen hand- en lijnteekenen; doch ook hier is men nog niet tot een vereischte eenheid gekomen.