S. zijn te verdeelen in drie hoofdgroepen:
1°. Lijfstraffen;
2°. Vrijheids- en eerestraffen;
3°. Vermogensstraffen.
Tot 1°. moet ook gerekend worden de doodstraf, vroeger een algemeene, veelvuldig toegepaste straf, vooral waar het betrof misdrijven tegen het leven gericht, omdat daarbij gold of nawerkte de regel „oog om oog en tand om tand”, van kracht bij de oude Israëlieten en ook bekend bij de Romeinen onder den naam „talie”.
In de 18de eeuw begint overal in Europa de doodstraf principiëel bestreden te worden. Deze beweging had zelfs toen reeds een tijdelijke afschaffing van de doodstraf ten gevolge n.l. in Toscane van 1786 tot 1795. Hoewel verder geen practische resultaten in dien tijd gezien worden wat betreft de afschaffing van de doodstraf, zoo had de beweging toch terstond veel invloed door vermindering van het aantal misdrijven waartegen de doodstraf werd bedreigd en door het verdwijnen van wreede excecutievormen.
Na een lange, dikwijls zeer heftige principiëele strijd is de doodstraf in eenige landen van Europa af geschaft, in Nederland in 1870 (bij de wet van 17 Sept. 1870, St.bl. 162). De afschaffing geldt voor de militaire strafwetgeving alleen in tijd van vrede, uitgezonderd voor het krijgsvolk te water, in gevallen van oproer, opstand, samenzwering, samenrotting of muiterij, voor zoover deze misdrijven aan boord worden gepleegd in volle zee of in den vreemde, ook in tijd van vrede. Verder in Rumenië in 1864, in Portugal 1867, Italië 1890, Toscane 1859, San Marino 1848, in verschillende Zwitsersche Kantons, en voor vrouwen in Montenegro, in enkele staten van N. en Z-Amerika, terwijl de afschaffing voorgesteld is in de avant-projets van Noorwegen en den Zwitserschen Bond. In Rusland geldt de doodstraf alleen voor politieke misdrijven. In vele landen (b.v. België en Noorwegen) is zij door langdurige niet-toepassing in onbruik geraakt.
De wijze van executie verschilt. In Frankrijk, Duitschland, Zweden, Finland: onthoofding; in Engeland, Rusland, Oostenrijk: ophanging; in Servië en Montenegro: fusilleeren; in Spanje: verworging; in New-York: door electriciteit. Hier te lande voor 1854 strop en zwaard (feitelijk alleen het eerste), na 1854 ophanging boven een valluik.
De executies zijn van ouds openbaar. In sommige landen (Engeland, Rusland, Duitschland, Noorwegen, Finland) in de gevangenis.
Hier te lande ijvert de anti-revolutionnaire partij op principiëele gronden nog steeds voor de wederinvoering van de doodstraf, de R.-Katholieken gaan hierin over het algemeen niet mede. Ook de meeste aanhangers van de beschouwingen van Cesare Lombroso, een italiaansch medicus, vooral bekend om zijn werk l’TJomo delinquentey verschenen in 1876, waarin hij de stelling verdedigt dat er een bepaald „type criminel” zou zijn, geboren misdadigers, zijn voorstanders van de doodstraf, echter op andere, meer utilistische gronden.
Wat betreft de andere lijfstraffen, die ook meer nog als symbolische vergelding dan wel als afschrikking werden toegepast, zij zijn eveneens bijna overal verdwenen. In Frankrijk gold nog tot 1832 en in Neder.1. tot 1854 afkapping van de rechterhand onmiddellijk vóór de executie, bij vadermoord. Geeselen en brandmerken verviel hier te lande eerst in 1854.
Als tuchtmiddel voor gevangenen is de lijfstraf onder de tegenwoordige wetgeving, niettegenstaande hevige bestrijding, aangenomen, doch alleen voor de strafgevangenis te Leeuwarden. In vele staten van Europa worden lijfstraffen in de gevangenissen als tuchtmiddel toegepast. In Duitschland kent men zware geeseling en z.g.n. „lattenarrest” een zeer wreede tuchtiging.
Als strafmiddel voor volwassenen bestaat de lijfstraf nog in Engeland en Ierland (de Garotters-act van 1863 voor straatroof) en in Montenegro voor diefstal.
Voor jeugdige misdadigers tot 16 of 18 jaar, wordt zij nog toegepast in Groot-Brittanië, Ierland, Denemarken, Noorwegen en Zweden.
2°. Vrijheids- en eerestraffen.
De vrijheidsstraffen zijn te verdeelen in binnenlandsche en buitenlandsche. De buitenlandsche, d. w. z. de straffen die den veroordeelde buiten het land zijner inwoning bannen zijn: verbanning, deportatie, transportatie en relegatie.
De verbanning zonder meer, is een vrijheidsstraf te noemen, in zooverre zij den veroordeelde belet in zijn land te wonen, maar verder belemmert zij de vrijheid niet. Dit is een straf die vroeger veelvuldig, thans bijna niet meer voorkomt; zij heeft door het internationaal verkeer veel van haar waarde verloren, slechts in enkele landen als Frankrijk en Spanje, bestaat zij nog. Wel bestaat overal als administratieve maatregel de uitzetting van vreeim delingen zonder middel van bestaan.
Deportatie, transportatie, relegatie bestaan allen in overbrenging naar een bepaald oord van ballingschap, meest naar een kolonie; het nevendoel der straf is kolonisatie. De drie genoemde vormen zijn het scherpst onderscheiden in de Fransche wetgeving. Deportatie is een levenslange verbanning naar een bepaald oord (Nieuw-Caledonië). Zij wordt meestal toegepast op politieke misdadigers. Transportatie is zwaarder, want zij gaat gepaard met zwaren dwangarbeid. Zij geldt voor de zwaarste straf na de doodstraf en wordt doorgebracht in Guyana en N.
Caledonië. Relegatie is een lichtere straf; deze wordt toegepast als bijkomende straf na het einde van den straftijd, met het doel van kolonisatie, zooals in Frankrijk ten aanzien van recidivisten, en gaat niet gepaard met dwangarbeid. In Engeland geschiedde de deportatie en transportatie vooral naar Australië. In haar bloeitijd (1786—1857) bestond deze straf in het wegzenden van veroordeelden, voor wie het moederland geen gevangenissen had. Zij ging gepaard met latere of dadelijke voorwaardelijke invrijheidssteriing. Na 1857 is zij feitelijk vervallen.
Rusland kent deportatie naar Siberië, vooral als dwangarbeid. Deze straf, die nog steeds vele verdedigers heeft, stuit meestal af op de ongeschiktheid of gevaarlijkheid van vele getransporteerden en op den tegenstand van de vrije kolonisten, daarom moest Engeland haar opgeven en wast in Rusland de tegenstand. Bestaat zij in het plaatsen in overzeesche tuchthuizen, dan mist zij haar beteekenis. In Nederland is deze straf in de 17de en 18de eeuw enkele malen toegepast. Onder den Code Penal bestond de deportatie natuurlijk, maar de straf werd nooit uitgevoerd. Wel is zij in ons land dikwijls aanbevolen. De tropische ligging onzer koloniën en het ontbreken van een geschikt deportatieoord werden steeds als bezwaren aangevoerd.
Andere vrijheidsstraffen zijn de gevangenisstraf in gemeenschap of in eenzaamheid doorgebracht. Als hoofdstraf (dus niet voor het bewaren van beschuldigden en ter dood veroordeelden) ontwikkelde zij zich eerst in moderne tijden, tegelijk met het verminderen van lijfstraffen en doodstraf, al kwam zij toch wel ook als zoodanig in de middeleeuwen en daarna voor; de straf werd dan echter doorgebracht in kloostergevangenissen, torens, poorten, kelders van kasteelen enz. Bijzondere gebouwen, opzettelijk voor gevangenen ingericht, werden echter eerst in de 17de en 18de eeuw gebouwd. Het eerste in Amsterdam in 1595, het zoogenaamde „Rasphuis”; dit was echter meer een „tucht- of werkhuis”; als eerste voorbeelden van systematischen gevangenisbouw met penitentiaire bestemming geldt het verbeterhuis voor jongens St. Mie hele te Rome in 1703 en het tuchthuis te Gent in 1775. In dien zelfden tijd en later beginnen ook de humanitaire stroomingen, die op verbetering van de bestaande gevangenissen aandrongen.
In Engeland vooral John Howard, in ons land W. H. Suringar, W. H. Warnsinck Bzn. en J. L.
Nierstrasz Jr., die in 1823 „het Genootschap tot zedelijke verbetering van gevangenen” oprichtten, zijn de dragers der nieuwere denkbeelden. De toestand der gevangenissen was hier te lande toen van dien aard, dat b.v. geen scheiding was gemaakt tusschen mannen, vrouwen en kinderen, en deze allen in dezelfde lokalen zonder eenigen arbeid, zonder voldoende toezicht, ’s avonds en A nachts zonder licht, in de grootste ongebondenheid leefden.
Allereerst werd onder invloed van deze hervormings-stroomingen overal arbeidsdwang ingevoerd, niet als straf, zooals tot nu toe in de galeien, maar ter opheffing. Daarna begon men de behoefte te gevoelen aan het tegengaan van onderlinge zedelijke besmetting en trachtte hierin te voorzien door het systeem v. afzondering: zoo ontstond het cellulaire stelsel. Dit werd het eerst toegepast in N.-Amerika in den Quakerstaat Pennsylvanië. (Zie Pennsylvanisch Stelsel).
Tegen de puriteinsche strengheid van dit stelsel reageerde men in Boston en New-York, door nevens afzondering bij nacht, het zwaartepunt te zoeken in de psychische afzondering, in het verplicht zwijgen bij den gemeenschappelijken arbeid, wat verwezenlijkt werd in het tuchthuis te Auburn (Auburnstelsel, silent System). Intusschen wrerd in Europa het Pennsylvanische stelsel (eenigzins verzacht) meer en meer toegepast, het eerst in Londen in 1842 (Pentonville). Doch ook het Auburnstelsel bleef aanhangers tellen, zooals in Genève; daar werd in 1833 een maison penitentiaire ingericht waar men een zeer uitgewerkte classificatie bij afzondering des nachts toepaste.
In Engeland werd ingevoerd het zgn. progressieve stelsel. Dit verdeelt den straftijd in drie stadia. Het eerste stadium wordt doorgebracht in strenge afzondering met zwaren arbeid en zeer strenge behandeling, het duurt 9 maanden. Daarna volgt als tweede stadium: arbeid in gemeenschap aan openbare werken (public work prison) met afzondering ’s nachts. Hierbij wordt een progressieve plaatsing in drie klassen toegepast, onderscheiden door bepaalde voorrechten, naarmate de gevangene een zeker aantal goede punten bij arbeid en gedrag verdient (mark-system). Eindelijk als derde stadium, na het verstrijken van 3/4 van den straftijd, voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het Iersche stelsel, naar de voorstellen van sir Walter Crofton in 1853 ingevoerd, is een variant op het Engelsche stelsel. Tusschen het 2de en het 3de stadium, dus na het komen uit de hoogste klasse der „public work prison” in de voorwaardelijke vrijheid, wordt hier nog een tusschenstadium ingevoegd, nl. een „intermediate prison”, waarin zekere zelfstandige vrijheid van beweging ook buiten de gevangenis werd toegestaan.
Intusschen werd in bijna alle landen het eenvoudige cellulaire stelsel zonder deze wijzigingen en verzachtingen toegepast, echter met uiteenloopenden maximalen duur, in België tot 10, in Italië tot 7 jaren. In Nederland werd in 1850 de eerste groote cellulaire gevangenis geopend te Amsterdam. Wettelijk werd het stelsel als proef ingevoerd in 1851, echter slechts met een maximum van een half jaar, in 1854 uitgebreid tot 1 jaar, in 1871 tot 2 jaar en ten slotte in het nieuwe Wetboek van Strafrecht, eerst op voorstel van de Staatscommissie tot 3 jaar, bij1 de parlementaire behandeling gebracht op 5 jaar, (ingevoerd in 1886). Voor het Nederl. Strafstelsel, verwijzen wij verder naar het artikel Gevangeniswezen.
Niet zonder strijd is dit alles geschied. Het ernstigst heeft tegen een zoo algemeene en algeheele toepassing van het celstelsel zonder proefneming met verbeterde gemeenschapsstraffen, gewaarschuwd Mr. C. W. Opzoomer, in een geschrift getiteld: De weg tot hervorming onzer gevangenissen (Amsterd. J.
H. Gebhard & Co., 1857), nog thans de lezing overwaard. Nog duurt de strijd tegen de celstraf onverflauwd voort. Van de tallooze nieuwe geschriften is een der merkwaardigste Aus dem Zuchthause, van Hans Leusz (uitgave van J. Rade, Berlijn W. 15. 1904). Dit boekje heeft groote beteekenis, omdat het geschreven is door een hoogst ontwikkeld man, gewezen lid van den Rijksdag, die zelf (wegens meineed) 3V2 jaar in de gevangenis heeft doorgebracht en wel de helft van dezen tijd in gemeenschap, de helft in afzondering, waardoor hij de gelegenheid heeft gehad de werking dezer stelsels uit persoonlijke ervaring te vergelijken.
Een belangrijke proefneming in de richting van verbeterde gemeenschappelijke detentie is het Elmirastelsel, berustende op het beginsel van het „onbepaalde vonnis”. In 1876 legde Z. R. Brockway, inspecteur der gevangenissen van den Staat New-York, een plan van organisatie voor aan het wetgevend lichaam, dat verbetering en opvoeding van misdadigers bedoelde. Het plan.werd aangenomen en de proefneming begon met 184 misdadigers, jonge mannen van 16 tot 30 jaar. Thans telt het instituut te Elmira meer dan 1500 gevangenen, terwijl zes andere Staten in N.-Amerika het voorbeeld navolgden.
Het stelsel komt hierop neer: de misdadiger, dien de rechter geschikt acht voor het Elmira-Reformatory, wordt voor onbep. tijd daarheen gezonden, alleen beperkt tot het maximum van den tijd bij de wet op het misdrijf gesteld. Deze beperking wordt door Mr. Brockway betreurd, als afbreuk doende aan het beginsel, dat de misdadiger beseffen moet, onverbiddelijk te zijn overgegeven aan zijn eigen krachtsinspanning, opdat hij niet in de Maatschappij terugkeere vóór hij daar weer in leven kan. De Directeur (sedert korten tijd is de heer I. Scott den heer Brockway opgevolgd) bepaalt, in overleg met het Gevangenisbestuur, wanneer hij ontslagen zal worden. De gevangene nu moet zich de vrijheid langzaam veroveren, door het stuk voor stuk verdienen van een aantal vrijheden, waartoe hij drie klassen moet doorloopen en voldoen moet aan steeds hooger wordende eischen op het gebied van arbeid, onderwijs en gedrag.
Het allerbeste technische- en schoolonderwijs, dat zich zooveel mogelijk aan zijn persoonlijke aanleg aanpast, wordt hem daartoe verstrekt. Verder wordt ook bijzonder veel aandacht aan zijn gezondheid en lichamelijke ontwikkeling gewijd. De gevangene wordt niet ontslagen vóórdat een passende betrekking voor hem is gevonden. Ook is het ontslag gedurende een half jaar voorwaardelijk en staat hij gedurende dien tijd onder een ambtenaar, speciaal met het toezicht op deze voorwaardelijk ontslagenen belast, en die verplicht is maandelijks een rapport over den ontslagene aan de Directie in te dienen.
Dit stelsel is met warmte verdedigd en fel bestreden, nog duurt de strijd voort. De belangrijkste van de vele geschriften en artikelen over dit onderwerp zijn uit den aard der zaak die, welke door ooggetuigen zijn geschreven. Een warme verdediging is het boekje van A. Winter: The New York .State Reformatory at Elmira, in het Nederlandsch vertaald door Mr. A. de Graaf en onder den titel Opvoeding van gevangenen, uitgegeven bij Scheltema & Holkema’s boekhandel, Amsterd. 1899, nog nader door den vertaler onder denzelfden titel besproken in „De Vragen des Tijds” van November 1899. De ernstigste bestrijding is ook van een ooggetuige: Dr.
Oscar Hintrager, Stellv. Amtsrichter in Riedlingen, Amerikanisches Gefängnis- und Strafwesen (Tübingen, J. C. B. Mohr, 1900). Het laatste wat door een ooggetuige over Elmira geschreven is, is van de hand van prof.
Berthold Freudenthal te Frankfort a. M., die in het najaar van 1905 een studiereis naar N.Amerika heeft gemaakt, speciaal om het gevangeniswezen te bestudeeren en nu voorloopig in een Feuilleton van de „Frankf. Zeitung” van 4 Febr. 1906, onder den titel „Aus Amerikanischen Tagebuchblättern iets van zijn indrukken meedeelt, ook van het Elmira Reformatory. Ofschoon prof. F. zijn eindoordeel nog opschort, is zijn indruk toch zeer gunstig en schrijft hij o. a. „Ich habe in der ganzen Anstalt nichts von Humbug gezehen”.
Eerestraffen in den letterlijken zin van iemand in zijn eer te willen treffen, zijn uit het moderne strafrecht verdwenen. Alleen wordt als bijkomende straf toegepast het ontnemen van bepaalde rechten, wanneer in het gepleegde feit een grond ligt om den schuldige de uitoefening dier rechten tijdelijk niet toe te vertrouwen, ’t Oude strafrecht kende veelsoortige beschimpende straffen waarvan de openlijke tentoonstelling (te pronkstelling) of kaakstraf (carcan) ’t langst in gebruik is gebleven. In ons vaderland is ’t gemeene recht tot de wet van 1854, in enkele bijzondere wetten in naam nog tat 1870. De straffen „in eere en rechten” hebben onderscheidene vormen gekend. Zoo de „burgerlijke dood” uit het Fransche recht, dat tijdelijk ook in ons land gegolden heeft (tot 1813). Maar bovenal het stelsel der „onteerende straffen”, dat den veroordeelde belangrijke burgerlijke en staatsburgerlijke rechten deed verliezen.
In Nederland heeft het gegolden zoolang de Code Penal er gold. In Frankrijk geldt het nog. In het Duitsche recht in naam niet, inderdaad nog eenigermate.
Vermogensstraffen bestaan in ’t moderne strafrecht in geldboete en verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen. Verbeurdverklaring van het geheele vermogen was hier te lande reeds in de 18de eeuw afgeschaft. Echter gold zij nog in de Code Penal van 1854.
De geldboete is de geheele rechtsgeschiedenis door bekend. In de meeste wetgevingen kan zij ook naast vrijheidsstraffen als bijstraf worden opgelegd bij misdrijven die zich daartoe eigenen, b.v. misdrijven uit winzucht bedreven; in onze wetgeving kan dit niet. De groote bezwaren tegen deze straf geopperd zijn vooral dat zij, hoe ook geregeld, steeds de onvermogenden ongeëvenredigd zwaarder treffen, en ten tweede dat het innen dikwijls groote moeilijkheid oplevert. De vervangende hechtenis is daarvoor natuurlijk een zeer onbeholpen middel en werkt de betaling tegen. Het dwangmiddel van lijfsdwang in het Fransche recht toegepast, wordt door de meesten als onbillijk en onpraktisch veroordeeld. Verschillende middelen zijn aan de hand gedaan om de uitvoering van deze straf mogelijk te maken, als: betaling in termijnen, executoriaal beslag, althans op contant geld en inschulden, gelegenheid tot afverdienen van de boete in vrijheid enz. Sommigen veroordeelen deze geheele straf, voor zoover zij niet tegen geringe overtredingen is bedreigd, als van laag moreel gehalte en aanleiding gevend tot de gedachte dat men zich sommige misdrijven als een soort weelde, tegen afbetaling, kan veroorloven; andere verdedigen haar als praktisch en minder ingrijpend dan vrijheidsstraffen.