Gepubliceerd op 29-01-2021

Stephan ladislaus endlicher

betekenis & definitie

Oostenr. plantkundige en taalgeleerde, geb. 24 Juni 1804 te Preszburg, studeerde te Pest en Weenen, betrad in 182.'! te Weenen het aartsbisschoppelijk seminarie om zich aan den geestelijken stand te wijden, gaf deze loopbaan echter in 1826 op, en begon zich omstreeks denzelfden tijd op de studie der natuurwetenschappen en der oost-aziatische talen toe te leggen In 1828 werd hij belast met de redactie der manuseripten-catalogus der keizerlijke hofbibliotheek; in 1836 tot kustos aan het hofnaturalién-kabinet benoemd werd hij in 1840 hoogleeraar aan de Weener hoogesehool en directeur van den plantentuin die onder zijn leiding geheel gereorganiseerd werd; met Hammer Purgstall en Ettinghausen arbeidde hij ook aan de totstandhouding van de Akademie der wetenschappen. E. nam een levendig aandeel aan de bewegingen van 1848 en overl. 28 Mrt. 1849 te Weenen. Zijn meeste geschriften bewegen zich op het gebied der plantkunde; de voornaamste zijn: behalve de flora’s van Preszburg (1830) en het eiland Norfolk (Weenen 1833): Genera plantarum (18 stukken en 5 supplementen (Weenen 1836 —50 en 1865), waarin hij een nieuw stelsel tot rangschikking der planten voorslaat, verder G rundziiye einer oenen Theorie der Pf'lanzenerzeuguny (1838), Knchiridion botunicum (Lpz. 1841), Die Medizinalpflangen der österr. Pharnmkopöe (Weenen 1842), Catalogus horti academici Vindobonensis (2 dl. Weenen 1842), G rundziiye der Botanik (met Enger Weenen 1843). Synopsis coniferarum, (St. Gallen 1847). Als vruchten zijner oost-aziatische studiën verschenen: Anfanysyründe der chines. Grannnatik (Weenen 1845), }rerzeichnis der’ chines. and japunn. MUrnen des kuiser!. Müugand Antikenkabinetts (1837), Atlas ron China nach der Aufnahine der Jesniteninissionare (Heft 1, 1843.) Ook leverde hij hooggeschatte bijdragen tot de kennis der oud-duitsche en oud-klassieke letterkunde en der hongaarsche geschiedbronnen.

< >