Gepubliceerd op 18-03-2021

Steltloopers

betekenis & definitie

Moerasvogels, Grallatores, orde van vogels, bij welke de poolen, vooral de tarsen, in den regel lang en dun en de scheenen onbevederd zijn, en waadpooten worden genoemd. Hierdoor zijn deze vogels in staat om in moerassige gronden te loepen, rond te waden.

In den regel hebben de S. drie voorteenen en een duim, doch de laatste is dikwijls klein en ontbreekt bij sommigen geheel. Doorgaans is er tusschen den buitensten en middelsten teen een vlies, bij eenigen is er tusschen den middelsten en binnensten teen dergelijk vlies; enkelen hebben heel geen vliezen tusschen de teenen, bij sommigen dient het alleen om de oppervlakte van den voetzool te vergrooten, daar de pooten door hun lengte tot zwemmen ongeschikt zijn. De meeste S. hebben een langen hals, steeds in verhouding met de lengte der pooten. De gedaante van den snavel is zeer verschillend; de meest voorkomende vorm is die van een min of meer verlengden kegel. De neusgaten zijn doorgaans langwerpige spleten in een week vlies. De vleugels zijn altijd goed ontwikkeld, zoodat deze vogels in staat zijn snel en lang te vliegen.

Daarbij strekken zij hun lange pooten achterwaarts uit, waardoor het evenwicht met den langen hals bewaard wordt. De S. leven monogamisch en houden zich op in waterrijke streken. Tot de S. behooren de trapganzen, de reigerachtige vogels, de kraanvogels, de snipachtige vogels, de plevier- of kievitachtige vogels, en de ralachtige vogels of waterhoenders.Stenographie

van stenos (eng of kort) en graphë (ik schrijf), de kunst om door middel van zeer eenvoudige teekens voor letters, aangevuld door regels voor verbindingen en voor verkortingen zoowel van woorden als van zinnen, eene grobtere snelheid te bereiken dan met gewoon schrift mogelijk is, zelfs snel uitgesproken redevoeringen woordelijk op te schrijven. (De snelheid van redenaars is gemiddeld 140 woorden per minuut.) De naam werd het eerst in 1602 door John Willis gebruikt; men spreekt ook van Kortschrift, Shorthand (Eng.), Phonographie. Oudere namen als Brachygraphie, Tachygraphie enz. zijn in onbruik geraakt. De stenographie vindt, als middel tot tijdbesparing, meer en meer hare toepassing zoowel in de gewone correspondentie, als in den handel, de journalistiek, de administratie, de rechtsspraak. Hare hoogste toepassing vindt zij daar, waar zij dient als middel om het snel gesprokene woord vast te leggen.

In de meeste parlementen van Europa en daarbuiten wordt zij met dit doel gebezigd; het vroegst geschiedde dit in Spanje (1810, Cortes de Cadiz), in Nederland sedert 1850. In Nederland volgden o. a. enkele Colleges van Provinciale Staten en eenige gemeenteraden dit voorbeeld. Hare plaats in den handel, de journalistiek, enz. bekwam de stenographie eerst in lateren tijd, doch zij heeft zich die thans voor goed veroverd, en bewijst er uitmuntende diensten, vooral in vereeniging met de schrijfmachine, en thans zelfs met de telephoon. Door laatstgenoemde combinatie gelukte het onlangs eene redevoering, door Chamberlain te Birmingham gehouden, binnen het half uur na het eindigen ervan in de te Londen verschijnende „Daily Mail” woordelijk op te nemen.

Engeland en de Vereenigde Staten zqn de landen, waar de handel het meest van stenografen gebruik maakt. Vooral ook de vrouwelijke beroepsstenografen zijn daar talrijk; zoo worden in het adresboek over 1903 der stad Chicago alleen 8113 vrouwelijke stenografen vermeld. Frankrijk, Duitschland en Nederland zijn in dat opzicht nog verre achter gebleven.

De moderne stenografische beweging heeft haren aanvang genomen in Engeland in het laatst der 16e eeuw. Evenwel reeds veel vroeger, en ook bij de volkeren der oudheid, vinden we vele sporen van kortschrift. Of de oude Hebreeërs de sten. kenden en toepasten, is niet met zekerheid uitgemaakt, doch moet sterk betwijfeld worden; bewijzen er vóór meent men te vinden in Psalm 45 vers 2, Ezra 7 vers 6, Jeremia 36 vers 4 en 18. Bij Romeinen en Grieken is echter het kortschrift wel in gebruik geweest. Te oordeelen naar het inschrift in een in 1883 te Athene (Akropolis) gevonden steen, hebben de Grieken reeds in het midden der vierde eeuw v. Chr. een schrift gebezigd, bestaande uit rechte lijnen van verschillende lengte, onder verschillende hoeken op elkander geplaatst, welk schrift volgens sommigen eene soort van stenographie was.

Anderen betwijfelen echter, of zulk een schrift wel ooit als kortschrift zou hebben kunnen dienst doen. De uit latere eeuwen stammende Grieksche Tachygraphie (zie ald.) werd echter veelvuldig toegepast; de oudste sporen ervan vond men tot heden in een papyrusrol uit het jaar 105 na Chr.; overblijfselen komen o. a. voor in den Codex Parisinus en den Codex Vaticanus Graecus, beide uit de 8e tot de 10e eeuw na Chr.

Bij de Romeinen schijnt vóór Cicero’s tijd van sten. geen sprake geweest te zijn; men bediende zich van een ander middel, n.l. van het aanduiden na onderlinge overeenkomst van woorden en namen door hunne beginletters. Deze afkortingen heetten singulae literae, of siglae. De eigenlijke Romeinsche sten. ontwikkelde zich in de eerste eeuw v. Chr.; aan deze sten. heeft men later den naam Tironische Noten (zie ald.) gegeven naar Marcus Tullius Tiro, geboren ^ 103 v. Chr., een vrijgelaten slaaf van den grooten Cicero, aan welken Tiro de uitvinding ervan wordt toegeschreven. Waarschijnlijker evenwel is, dat zij langzamerhand ontstond uit het latijnsche cursieve schrift en uit de talrijke in gebruik zijnde bovengenoemde siglae.

De tironische noten kunnen niet vergeleken worden met de hedendaagsche sten. Het was een stelsel, waarin elk woord werd voorgesteld door een afzonderlijk teeken, dus geen alphabetisch systeem. Duizendtallen van die teekens zijn bekend, en het is niet denkbaar, dat die door één persoon samengesteld werden. Deze Romeinsche sten. heeft een grooten bloeitijd gekend, en bewees vooral ook in de conciliën der oude christelijke kerk groote diensten. Tot in de 7e en 8e eeuw na Chr. vindt men sporen van haar gebruik; toen echter begon dit af te nemen, en werd zij nog slechts in de kloostercellen beoefend. Hier werden de Grieksche tachygraphie en de Romeinsche tironische noten aangewend bij het af schrijven van oude handschriften; in vele oorkonden, ook nog uit de 8e, 9e en 10e eeuw, vindt men tironische noten gebruikt ter aanduiding van den onderteekenaar, ook werden vaak gedeelten van akten, kantteekeningen bij akten, enz., door middel dier teekens daargesteld.

In de Middeleeuwen geraakten èn de Grieksche èn de Romeinsche sten. geheel in vergetelheid; afkortingen van het gewone schrift kwamen ervoor in de plaats. De Engelsche monnik John of Tilbury poogde in de 12e eeuw een systeem van sten. samen te stellen, doch eerst omtrent het einde der 16e eeuw begint het tijdperk der moderne sten. Engeland was de bakermat, waar dat tijdperk werd ingeleid door Bright (1588) en Bales (1590), die in hunne stelsels echter nog te veel vasthielden aan het beginsel, waarop de tironische noten berustten (woord- en lettergrepenschrift).

De Eng. geestelijke John Willis publiceerde in 1602 een systeem van sten., dat een groote vooruitgang in de geschiedenis der kunst beteekende, en dat als de eerste alphabetische sten. geldt. In zijn werk The art of Stenographie or Shortwriting by spelling characterie vinden we n.l. voor het eerst een stenografisch alphabet, al was het nog onvolkomen en al vereischte het nog zeer veel willekeurige vormen voor woorden (symbolical words). Van af dat tijdstip tot op heden zijn een groot aantal (veel meer dan 1000) verschillende stelsels van sten. ontstaan. In Engeland vond John Willis in de 17e eeuw navolgers o. a. in E. Willis, Dix, Metcalfe, Timothy Bright, Shelton, Jeremia Rieh, William Mason e. a. In het midden dier eeuw breidde zich de kunst uit Engeland ook over het overige Europa uit; vooral het systeem van Charles Ramsay, dat o. a. in Duitschland vele herdrukken beleefde.

In de 18e eeuw ontstonden in Engeland o. a. de systemen van Gurney (1750, nog aldaar gebruikt), John Byrom (1767), Samuel Taylor (1786). Dit laatste wordt ook tegenwoordig nog gebezigd. Aan het einde dezer eeuw vond de sten. uit Engeland opnieuw een’ weg naar het vasteland, waar de kunst intusschen was gaan tanen. Taylor’s systeem werd o. a. voor de Flansche en Duitsche talen bewerkt. Vele navolgers stonden in Engeland nog op in de 19e eeuw, totdat in 1837 de beroemde Sir Isaac Pitman (zie ald.) zijne Phonographie in het licht deed verschijnen, die alle mededingers weldra zeer verre achter zich liet, tegenwoordig in Engeland en de Engelsch sprekende landen tallooze aanhangers vindt en als het ter wereld meest verbreide stenografische systeem geldt. De aanhangers van andere stelsels vormen te zamen in Engeland slechts eene zeer onbeteekenende minderheid.

Van zijn leerboek zijn meer dan 3 millioen exempl. verspreid. In 1889 leerden in Engeland alleen 44.730 personen dit stelsel, in 1894: 91.006; voor 1904 kan het veilig op 150.000 worden geschat. Al de hier genoemde stelsels behooren met tallooze andere tot de z.g. geometrische school.

Men onderscheidt n.l. de systemen van- sten. in twee hoofdgroepen: geometrische en graphische. Het uiterlijk onderscheid tusschen deze beide groepen is, dat bij de geometrische stelsels de letterteekens bestaan uit de eenvoudigste geometrische lijnen, n.l. de rechte lijn, den cirkel en zijne deelen, terwijl de graphische systemen hunne teekens uit deelen van de gewone latijnsche letters vormen. Bij de eerste vindt men de teekens zoowel in loodrechte als in naar links en rechts overhellende richting gebruikt, bij de graphische hoofdzakelijk in naar rechts overhellende richting, waardoor bij deze laatste stelsels het schrift meer op het gewone schrift lijkt. De geometrische stelsels verbinden voorts de teekens onmiddellijk aan elkander, terwijl de graphische ze verbinden door middel van verbindingsstreepjes, die dikwijls klinkers beteekenen, en dan geen z.g. doode verbindingsstreken zijn. Beide soorten gebruiken naast de oorspronkelijke teekens van het alphabet nog vele andere hulpmiddelen om tot kortheid te komen (dunne en dikke teekens, hooge en lage plaatsing enz.; zie de voorbeelden); voorts extra verkorte, soms willekeurige vormen (logogrammen, merken, zegels, enz.) voor veel voorkomende woorden, weglating van woorddeelen, zinsverkorting. Geometrische en graphische stelsels bestaan tegenwoordig naast elkander, en hebben elk voor zich voor- en nadeelen. In Engeland en de Engelsch sprekende landen, Frankrijk en Spanje zijn de geometrische nagenoeg uitsluitend in gebruik, in Duitschland en Oostenrijk de graphische stelsels; in ons land behooren b.v. de stelsels Steger, Pitmande Haan en Dekker tot de geometrische, Gabelsberger, Stolze-Wery en Riënts Balt tot de graphische systemen.

In Frankrijk was het eerste systeem dat van den geestelijke Jacques Cossard (1651). Hem volgden later Coulon de Thévenot (1778) en Bertin (1792), die het Engelsche stelsel Taylor op de Fransche taal toepaste; in de 19e eeuw kwamen o. a. Conen de Prépéan (1813), Aimé Paris (1822), Prévost-Delaunay, Duployé (1860), Riom. Het meest verbreide is dat van de gebroeders Duployé, dat tal van aanhangers vindt en in vele scholen onderwezen wordt. In April 1903 werd de sten. onderwezen in 517 openbare inrichtingen van onderwijs, waarvan Duployé in 468, PrévostDelaunay in 29 inrichtingen. Prévost-Delaunay en Aimé Paris tellen veel minder aanhangers. Al deze stelsels behooren tot de geometrische richting.

In Duitschland deed de sten. hare intrede met eene toepassing op de Duitsche taal van het Eng. systeem van Ramsay (zie boven), 1678; volgens sommigen waren reeds vóór dien tijd de preeken van Luther stenografisch opgenomen. Latere onderzoekingen hebben echter aangetoond, dat zoowel de preeken van Calvijn als die van Luther zijn opgenomen door personen, met het toenmaals bekende verkorte schrift zeer vertrouwd. Als grondlegger der Duitsche sten. geldt echter Mosengeil (1796). Zijn systeem behoorde nog tot de geom. school. Het was F. X.

Gabelsberger (zie ald.), die voor de graphische richting warm optrad, en sedert het verschijnen zijner Redezeichenfcunst (1834) werd deze richting in Duitschland de overheerschende, en verdrong zij de geometr. systemen van Mosengeil en Horstig zoo goed als geheel. Het systeem Gabelsberger is thans in Duitschland het meest gebruikte, al is het niet het meest eenvoudige. Sedert in 1903 in het systeem een aantal vereenvoudigingen werden ingevoerd („Berliner Beschlüsse”), zijn de aanhangers gesplitst in twee, dikwijls fel tegenover elkaar staande richtingen, waarvan de eene, de kleinste, den ouden schriftvorm voorstaat, de andere voor den nieuwen propaganda maakt. Het stelsel is in Saksen en Beijeren het officieele (Kón. Sten. Institut in Dresden en München).

Zijn voornaamste mededinger is het stelsel StolzeSchreij, in 1897 ontstaan uit de samensmelting der scholen Stolze, Schreij, Velten, Merkes en Diemer. W. Stolze (zie ald.) had (1841) zijn stelsel opgebouwd op de beginselen van Gabelsberger, doch, waar deze zijn werk meer voor parlementaire doeleinden wilde gebezigd zien, streefde Stolze naar een stelsel voor algemeen gebruik geschikt; zijn systeem was eenvoudiger en meer aan regels gebonden. Bieide stelsels behooren met de Stenotachygraphie (Lehmann) tot de systemen, welke de klinkers zinnebeeldig uitdrukken; de andere in Duitschland gebruikte, welke echter in aantallen aanhangers verre achterstaan bij de drie genoemde, als Arends (1850), Roller (1875), Nationalstenographie (von Kunowski), Scheithauer, Brauns, Faulmann (1875), behooren tot de klinkerschrijvende stelsels.

Statistiek op 30 Juni 1904.

Systeem. Aantal Aantal personen in 1904 in het stelsel onderwezen

Vereenigingen Leden

Gabelsberger 1679 62353 65350

Stolze-Scbrey 1210 40947 54170

Stenotachygraphie (Cijfers zijn over 1903.) 382 15818 ?

Nationalsteno- graphie 185 5539 10311

Roller 126 2043 1326

Arends 124 3199 2422

Wat de overige landen aangaat, vinden we in alle Engelsch sprekende het stelsel Isaac Pitman nagenoeg uitsluitend in gebruik; ook in de Vereenigde Staten is dit stelsel ongewijzigd of wel in gewijzigde gestalte (stelsels Benn Pitman, Graham, Munson) het heerschende. Jaarlijks worden hier tienduizenden in de sten. ingewijd, en alleen het stelsel Pitman in al of niet gewijzigden vorm wordt aan meer dan 1400 inrichtingen van onderwijs onderwezen. In de handelskantoren der city te New-York zijn 15.000 a 20.000 klerkenstenografen werkzaam.

In Oostenrijk-Hongarije is het systeem Gabelsberger het meest verbreide; daarnaast vinden Faulmann en Stolze vele aanhangers. In Italië vinden we bewerkingen der systemen van Gabelsberger, Pitman en Duployé, terwijl in de Italiaansche Kamer van afgevaardigden het stelsel Taylor-Silvin in gebruik is, en in den Senaat de stenografeermachine van Michela aangewend wordt. In Zwitserland past men de stelsels Stolze, Gabelsberger, Aimé-Paris en Duployé toe, in België vooral Duployé, AiméParis en Prévost-Delaunay voor de Fransche taal, en voor de Vlaamsche taal bewerkingen van Duployé (van L. Algoet, Frère Ferdinand, te Brugge, de Schutter enz.) en PrévostDelaunay. In Spanje is het stelsel van Marti het meest gebruikte; dit wordt ook in de Zuiden Midden-Amerikaansche staten toegepast. In Denemarken vinden Gabelsberger-Dessau en Schreij-Worms naast elkaar verbreiding, in Zweden en Noorwegen vooral bewerkingen der systemen Arends, Gabelsberger en Brauns en bovendien het stelsel Melin; Gabelsberger gaat hier achteruit.

In Japan is het stelsel Pitman, speciaal voor de Japansche taal bewerkt, ingevoerd; in het Parlement wordt het systeem Takusari (1883) gebruikt.

Wat Nederland aangaat schijnt het eerste Hollandsche sten.-systeem geweest te zijn dat van Gerard Schaep, schepen te Amsterdam, welk stelsel echter alleen in handschrift bestaat, dat zich bevindt in de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Het handschrift draagt tot titel: „Aenwijsinge tot Kortschrift, Toegeeijgent de Nederlandse Tale”, Anno 1650. In het Britsch Museum te Londen (Sloane-collectie) bevindt zich een handschrift, bevattende een ontwerp voor een systeem voor de Nederlandsche Taal uit het jaar 1658, van Francis Lodwick. In 1666 verscheen te Leiden een werkje Brachygraphia van de hand van den geestelijke J. S. S., zijnde eene bewerking van de Engelsche stelsels Edmond Willis en Rich voor de Latijnsche taal.

Het eerste leerboek over sten. voor de Nederl. taal is dat van Johan Reyner, koopman te Rotterdam (1673), en getiteld: Eene nieuwe Character-Konst; ook dit stelsel berustte op Engelsche stelsels en kwam in alphabet veel overeen met bovengenoemd© Brachygraphia. Hierop volgde in 1679 het Kortschrift-boek van den Amsterdamschen onderwijzer Johannes Gosens van Helderen; zijn stelsel kwam veel overeen met het Engelsche van Shelton, doch had ook veel oorspronkelijks. Het systeem van Reyner verscheen andermaal in 1750 als bijlage van eene „Handleiding tot het doen van Godgeleerde Oeffeningen”.

Veel toepassing hebben deze stelsels zeer waarschijnlijk niet gevonden en in de 18e eeuw hooren we in ons land zoo goed als niets van de kunst. Bekend is, dat de beroemde arts Gerard van Swieten de sten. beoefende, welke hij waarschijnlijk te Leiden leerde, n.l. het stelsel Ramsay voor de Latijnsche taal.

In 1800 gaf een Schot, Josua Brigget, te ’s Gravenhage een thans zeer zeldzaam werkje in de Fransche taal uit, waarin werd voorgesteld, de woorden door getallen voor te stellen. Veertien jaren later (1814) gaf J. Bossuijt te Gent het Fransche stelsel Conen de Prépéan, bewerkt voor de Latijnsche taal, in het licht, en in 1815 deed de conrector bij het Gymnasium te Amsterdam P. van Eijk eveneens eene soort kortschrift voor de Latijnsche taal verschijnen. In 1827 kwam voor het eerst weer een stelsel voor de Nederl. taal zich aanmelden, n.l. de bewerking van P. G. Witsen Geysbeek van het Duitsche systeem van Dr.

Erdmann. Inderdaad was er toen een voor de sten. gunstiger tijdstip aangebroken. De openbaarheid van de zittingen der Tweede Kamer deed langzamerhand de behoefte aan een goed stelsel van kortschrift gevoelen; het afkorten van het gewone schrift, hoeveel men er ook mede kon bereiken, kon toch op den duur niet voldoen. Sedert 1822 werden dan ook pogingen aangewend, om de sten. hier te lande in te voeren, en een gewezen luitenant-kwartiermeester der marechaussee A. B. Clep schijnt toen het stelsel Taylor voor de Nederl. taal te hebben bewerkt, ofschoon dit nimmer in druk is verschenen.

Eene prijsvraag van het Brusselsche Koninklijk Genootschap „Concordia” had tot resultaat, dat een vijftiental ontwerpen van stenogr. systemen inkwamen. Hiervan werden bekroond de stelsels van Dr. H. Somerhausen te Brussel, hetwelk zich in de medeklinkers geheel bij het Fransche stelsel van Aimé-Paris aansloot, op zijne beurt eene wijziging van dat van Conen de Prépéan, en afgeleid van dat van Taylor, en van J. Bossaert te Brugge, die in het licht werden gegeven (1829), terwijl in 1830 nog een werkje verscheen van den Gentschen student Prosper Bogaert, en wellicht de Venloër J. H. Meerman van der Horst een systeem samenstelde.

Geen dezer stelsels vond echter beoefening van eenige beteekenis. Het eerste systeem, dat het tot practische toepassing bracht, was het door H. L. Tetar van Elven (eerst te Brussel, later ambtenaar aan het Ministerie van Binnenl. Zaken te ’s Hage) samengestelde, zeer veel met bovengenoemd stelsel van Somerhansen overeenkomende, systeem, dat den naam draagt stelsel Tetar van Elven-Steger (ook wel Kamerstelsel, stelsel Steger, en in den jongsten tijd Somerhausen-Steger). Dit stelsel werd in 1850 door den stenograaf C.

A. Steger (zie ald.) in de Staten-Generaal ingevoerd, toen aldaar de sten. voor het eerst hare intrede deed krachtens de wet van 24 Sept. 1849, Stbl. 47. Het werd sedert door Steger eenigszins gewijzigd, o. a. om het ook voor correspondentieschrift te kunnen doen dienen (het werd het eerst gepubliceerd door den Kamerstenograaf Jz. J. Lion in 1850 in het tijdschrift „Onze Tijd”), en is sedert in ons Parlement tot 1904 met uitsluiting van alle andere systemen in gebruik gebleven.

Reeds spoedig na 1850 werd de Stenografische Inrichting bij de Staten-Generaal in het leven geroepen, thans bestaande uit 1 directeur, 1 onder-directeur en 11 stenografen. Dezen zijn belast met het samenstellen van het officieel verslag der Kamerzittingen. Elk stenograaf teekent gedurende vijf minuten het gesprokene op, wordt dan vervangen en gaat zijn stenogram in gewoon schrift overbrengen, waarna hij wacht, totdat hij weer aan de beurt is. De z.g. Gemengde Commissie voor de Stenographie, bestaande uit leden van beide Kamers, heeft het toezicht op den stenografischen dienst. Sedert Augustus 1904 is het stelsel Steger niet meer het eenig toegelatene, maar kunnen aanhangers van alle systemen worden aangesteld.

Directeur der Inrichting was van 1850 tot 1886 J. J. F. Noordziek, van 1886 tot 1901 C. A. Steger, van 1901 tot heden J. Boudewijnse.

Het stelsel Steger is met uitsluiting van alle andere toegelaten aan de Handelsschool en bij het Herhalingsonderwijs te Amsterdam.

Na het systeem Steger zijn vele andere in ons land in het licht verschenen. Geheel of nagenoeg zonder practische toepassing bleven de bewerkingen voor de Nederl. taal van het Fransche stelsel Prévost door C. Boyer en G. van Mierlo (1873), van de Duitsche systemen Gabelsberger door J. B. Bietstap (1869), Stolze door H. Beinbold en A.

M. Brand van Straalen (1881), Schreij door E. H. Sikken (1891) en Stenotachygraphie door P. Duijkers (1894), van het Engelsche stelsel Needham door A. H.

Kiehl (1891), evenals de systemen uitgegeven door een Anonymus te Deventer (1882), J. de Bruijn M.Gzn. (1893), S. de Vries (1902/’03) en P. A. Soer (1903), het „Internasjonaal eenvoudig Kortschrift” naar W. Stolze door J. Penning de Vries (1898) en de Pasigraphie van A. D. Lutomirski (1891, Duitsch).

Meer aandacht trok het stelsel, ontleend aan de Duitsche stelsels Gabelsberger en Stolze, en bewerkt voor de Nederl. taal door P. B. Goudschaal en E. W. Bussmann (1885); toch wordt het tegenwoordig weinig toegepast. Vooral ook door de bemoeiingen van P.

B. Goudschaal (zie ald.) zien we in de jaren 1880—1890 de belangstelling in sten. in ons land voortdurend toenemen, en sedert 1880 verschenen dan ook tal van nieuwe stelsels, waarvan eenige reeds boven genoemd werden. Op ’t oogenblik worden in ons land naast elkander onderwezen en toegepast bewerkingen voor de Nederl.- taal van de Duitsche stelsels Stolze door J. L. Wery (1889), aan wien de stenogr. beweging zeer veel te danken heeft, Gabelsberger door Joseph Schwab (1890), Scheithauer door Bients Balt (1897), en van het Engelsche stelsel I. Pitman door F. de Haan (1886—1889), de stelsels, ontworpen door J.

G. Dekker Jr. (1882), A. W. Groote (1899) en M. A. Pont (1903/’04) en het systeem Steger (zie boven).

Het systeem Pont is eene bewerking van het Duitsche systeem Scheithauer, belangrijk afwijkende van die van Bients Balt, terwijl door B. Heymans nog een van het stelsel Stolze-Wery weinig afwijkend systeem is in het licht gegeven (1894). Alle deze stelsels hebben voor- zoowel als nadeelen; zij vinden alle toepassing (zie hierachter bij diploma^), het minst de systemen Dekker en Gabelsberger-Schwab, en bewijzen alle goede diensten in den handel zoowel als elders. Het valt niet te ontkennen, dat het groot aantal stelsels eene algemeene verbreiding, en vooral de vervanging van ons gewoon letterschrift door sten., belangrijk in den weg staat; nochtans acht men algemeen, dat slechts langs den weg der vrije concurrentie kan beslist worden, welk systeem het best is.

Bijgevoegd overzicht moge een inblik in de verschillende systemen geven. De stelsels Dekker, Steger en Pitman-de Haan behooren tot de geometrische, de overige tot de graphische richting. Dit geeft reeds een kenmerkend onderscheid. Een verder verschilpunt tusschen de stelsels onderling is gelegen in de wijze van klinkeraanduiding. GoudschaalBussmann, Stolze-Wery en Gabelsberger-Schwab duiden de klinkers zinnebeeldig aan, hetzij b.v. door eene bijzondere schrijfwijze van den volgenden medeklinker, of door hooger of lager plaatsing van het geheele woord; Bients Balt, Groote en eenigszins Steger zijn z.g. alfabetische svstemen (consequent alfabetisch zijn er geen); Pitman-de Haan duidt de klinkers aan bf symbolisch (hooger- of lager-plaatsing van het woord), óf door stippen en streepjes. De meeste dezer systemen hebben paarsgewijze soortgelijke teekens voor verwante medeklinkers (b en p, d en t, enz.).

Voor de verschillende systemen bestaan tijdschriften, als „De Stenograaf” (GabelsbergerSchwab), het „Tijdschrift voor Nederl. Alphab. Kortschrift” (Groote), vereenigd met het Bondsorgaan v. d. stenogr.-bond „Groote”, ,,De Bapporteur” (Pitman-de Haan), „De Snelschrijver” (Pont), „De Stenograaf” (Bients Balt), „De Gevleugelde Pen” (Stolze-Wery), , De Gevleugelde Pen” (orgaan der Vereeniging „Willem Stolze”, die de bovengenoemde bewerking van Hevmans voorstaat). Bovendien bestaat nog een intersvstemaal blad (dat dus niet aan een bepaald systeem is gebonden), de „Stenografische Bevue”, benevens een kleiner blaadje, dat zich in dezelfde richting beweegt, n.l. „De Gevleugelde Kunst”.

Voor de meeste stelsels bestaan vereenigingen of bonden, die propaganda ervoor maken, als de Stenografenclub „Dekker”, de Vereeniging voor Nederlandsche Stenographie, systeem „Gabelsberger-Schwab”, de Stenografenbond „Groote”, de Nederl. Stenografenbond „I. Pitman”, de Bond van Stenografie-beoefenaren (systeem „Pont”), de Nederl. Vereeniging van Stenografen (officieel stelsel „SomerhausenSteger”), de Stenografen-Vereeniging „StolzeWery” en de Nederl. Stenogr af en-Vereeniging „Willem Stolze”. Bovendien bestaan nog enkele vereenigingen, open voor aanhangers van alle stelsels, als de Vereeniging van Leeraren in de Stenografie, de Vereeniging „ Oefening baart Snelheid” te Amsterdam, en de Nederl Vereeniging voor Stenografische Verslagen. Eene poging om de verschillende bonden tot eene federatie te brengen, 'waartoe in 1902 eene conferentie plaats had, is mislukt.

Bijna alle vereenigingen verleenen diploma’s voor kennis van het stelsel en het bezit eener bepaalde vaardigheid; in dit opzicht bestaat onder de verschillende systemen zeer weinig eenheid. Er openbaart zich thans een streven, om tot meer eenheid te komen. Eenige reiken ook diploma’s voor onderwijzers in ’t stelsel uit. Het aantal diploma’s voor eene snelheid van 90 lettergepen (54 woorden) en meer per minuut, uitgereikt in 1903, bedroeg volgens eene opgave in de „Stenographische Revue” 43. Hiervan vielen op het stelsel Pitman-de Haan 19, Groote 9, Rients Balt 6, Stolze-Wery 4, Pont 3, Willem Stolze 2.

Voor 1904 is de statistiek der diploma’s van 90 lettergrepen (54 woorden) of meer de volgende:

Stelsel 90 — 130 lettergr (54—78 woorden) 130-200 lettergr. (78-120 woorden) 200 lettergr. of meer (120 woorden of meer).

Dekker — 1 —

Gabelsberger-Schwab — — —

Groote 9 1 1

Pitman-de Haan — 28 1

Pont — 5 —

Rients Balt 34 1 1

Somerhausen-Steger — 17 1

Stolze-Wery 2 — —

Wilhelm Stolze — — _

Totaal: 102 45 53 4

Behalve in de Staten-Generaal wordt de sten. ook aangewend in enkele Colleges van Provinciale Staten en gemeenteraden. Voorts begint de handel meer en meer van de hulp van snelschrijvers gebruik te maken, en passen verslaggevers de snelschrijfkunst steeds meer toe. Als onderdeel van het onderwijs is de sten. hier te lande ingevoerd op enkele particuliere scholen en instituten, voorts aan de Handelsscholen te Amsterdam, Rotterdam en Arnhem, en bij het herhalingsonderwijs in de eerste twee gemeenten. Van overheidswege wordt onderricht in sten. alleen gegeven te Amsterdam, Rotterdam, Arnhem en Gouda; in dit opzicht komt Nederland bij andere landen vergeleken verre achteraan. Alles is overgelaten aan het particulier initiatief; instelingen als het Centraal Bureau voor Stolzesche Stenographie te ’s Gravenhage en de Pitmanscholen te Amsterdam, Arnhem, Utrecht en Rotterdam doen veel voor de verbreiding der kunst.

In het buitenland bestaan vooral in Duitschland, Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten groote en bloeiende stenografenvereenigingen, als: Dçutscher Gabelsberger Stenografenbund (^ 60.000 leden), Stenographen-Verband Stolze-Schreij (^ 35.000 leden), Institute of Shorthand Writers, Incorporated Soc. of Shorthand Teachers, Association Stenographique Unitaire, l’Institut Sténographique des deux Mondes, enz. De oudste stenografenver eeniging in Engeland dateerde van 1726; zij verdween echter spoedig, en kreeg eerst in 1840 eene opvolgster; in Duitschland is de eerste vereeniging opgericht in 1844.

Internationale stenografen-congressen vonden plaats sinds 1887; van beteekenis waren die van 1887 te Londen, 1889 en 1900 te Parijs; het eerstvolgende zal in Juli 1905 te Brussel gehouden worden. Het voor deze congressen in 1900 ingestelde ,,Comité de Jonction” telde als vertegenwoordiger voor Nederland langen tijd C. A. Steger onder zijne leden; sedert diens overlijden is Nederland er niet in vertegenwoordigd.

Bibliographie.

1) Geschiedenis: Dr. J. W. Zeibig, Geschichte und Literatur der Geschwindschreïbekunst (Dresden 1878), H. Moser, Allgemeine Geschichte der Sten. (Leipzig 1889), K. Faulmann, Geschichte und Literatur der Sten. (Weenen 1895), Th. Anderson, Eistory of Shorthand (Londen 1883), H. Krieg, Katechismus der Sten. (Leipzig 1888), 1. Pitman, The History of Shorthand (Londen 1891), A. Junge, Die Vorgeschichte der Sten. in Deutschland (Leipzig 1890), J. Westby Gibson, The Bibliography of Shorthand (Londen 1887), J. Rockwell, Shorthand, instruction and practice (Washington 1893), M. Levy, The History of Shorthand-Writing (Londen 1862), Scott de Martinville, Histoire de la Stenographie (Parijs 1849), C. A. Steger, Geschiedenis der Snelschrijfkunst (Schoonhoven, 2de druk 1888).
2) Theorie, algemeene beschouwingen enz.: A. und F. von Kunowski, Die Kurzschrift als Wissenschaft und Kunst (Berlijn 1895), G. Steinbrink, Ueber dem Begriff der Wissenschaf tlichkeit auf dem Gehiete der Sten. (Berlijn 1879), Brauns, Wélche Anfordeningen sind an ei ne Schulkurz schrift zu stellen1? (Hamburg 1888), Dr. Thierry Mieg, Examen critique des stén. françaises et étrangères (Versailles 1900), Gallet-Miry, La Sténographie (Gent 1904).

Onder de literatuur-verschijningen in Nederland zijn in de eerste plaats te vermelden de verschillende leerboeken, door de ontwerpers der stelsels in het licht gegeven (voor het stelsel Steger gaf behalve Steger zelf ook A. P. Achenbach Jr. een leerboek uit); daarnaast vinden we bij de meeste systemen oefencahiers en leesboeken. Van meer algemeen belang zijn: C. Steger, De Sten. in Nederland fs Gravenhage 1859), C. A.

Steger, Geschiedenis der Sten. (zie boven), H. J. van den Berg, Sten. voor algemeen en bijzonder gebruik (Leiden 1890), F. de Haan, De fouten, de grove fouten van het Kamer stelsel (Utrecht 1892), W. A. Palm, Handleiding voor Sten. (Amsterdam, 10 cents bibl. Vademecum, 1903), J. van Aals Lzn., Hoe wordt men goed stenograaf? (Amsterdam 1904). Vlugschriften: C.

W. Eek, Een nieuw beroep voor vrouwen (’s Gravenhage 1898), J. van Woude, Betrekkingen voor vrouwen (Amsterdam z. j.), W. E. Asbeek Brusse, Kennis der Sten. een eisch des tijds (Haarlem 1900), W. A. Palm, Vlugschrift over Kortschrift (Helder 1900), J.

C. W. Ising, Rients Balt contra Groote, J. L. Wery, De Sten. en het Stolzesche systeem, J. van Waardhuizen, Het schrift der toekomst (Amsterdam 1903), P. Laban, Handleiding bij hel onderwijs in Sten. (Middelharnis 1902).

Voor alle stelsels: Vaz Diaz en Spinossa Catella, Schrijfboek voor stenografen (Amsterdam 1904), J. van Aals Lzn., Snelheidscursus (Amsterdam 1904).

Voornaamste buitenl. tijdschriften (Nederl. zie boven): Frankrijk: „La Lumière Sténographique”, „Le Sténographe Illustré” (Parijs), „Revue Internationale de Sténographie” (Parijs); Duitschland: „Korrespondenzblatt des Kön. Sten. Institut” (Dresden), „Deutsche Stenograf en-Zeitung’ (Wolfenbüttel), ,,Der Deutsche Stenograf” (Berlijn), „Der Pionier” (Berlijn), „Der Kurzschreiber” (Hannover), „Archiv für Stenographie” (Berlijn); Engeland: „Pitman’s Phonetic Journal” (Bath, 25.000 ex., grootste oplaag van alle sten. bladen); Ver. Staten: „The Phonographic Magazine” (Cincinatti); Spanje: „El Mundo Taquigrafico” (Madrid).

Sedert 1900 bestaat „l’Association générale de la presse sténographique”, internat, vereeniging van leiders van sten. tijdschriften.

< >