Gepubliceerd op 18-03-2021

Stamboeken

betekenis & definitie

In het buitenland bestonden sedert lang instellingen, die zich bezig hielden met de inschrijving van fokdieren in zoogenaamde stam- of fokboeken. Wanneer men aanneemt dat stellig tot in het achtste geslacht terugslag naar de eigenschappen der ouders voorkomt, dan zal het duidelijk zijn van hoe groot belang de bekendheid der afstamming, in betrekking tot kleur, vorm en eigenschappen der afstammelingen is.

Tot 1873 bestonden dergelijke openbare registers in Nederland niet. Wel werden aanteekeningen door particuliere personen over eigen stal gehouden, doch de juistheid daarvan mocht worden verondersteld — maar kon niet bevestigd worden door officieele verklaringen.

Vooral met het oog op den buitenlandschen handel trad het belang van registers, met waarborg van vertrouwbaarheid, op den voorgrond; de buitenlander toch deed de waardeering van zoodanige gegevens blijken door betaling met hoogeren koopprijs van die dieren, waar omtrent vertrouwbare inlichtingen te verkrijgen waren.

De afdeeling Haarlemmermeer van de Hollandsche Maatschappij van Landbouw vestigde de aandacht op het wenschelijke van de oprichting van Stamboeken, in de eerste plaats voor rundvee en noodigde het Hoofdbestuur dezer maatschappij uit om dit onderwerp als punt van beschrijving voor de te Amsterdam te houden algemeene vergadering der Mij. in Sept. 1873, te brengen.

Daar hier geen bizonder Hollandsch belang maar een Nederlandsch op den voorgrond kwam, schreef het hoofdbestuur tegen 27 Sept. 1873 eene sectie-vergadering uit, toegankelijk voor alle belangstellenden in en buiten de provinciën Noord- en Zuid-Holland. De heer Herman F. Bultman, voorzitter van de afdeeling Haarlemmermeer, werd als leider der vergadering aangewezen. Deze vergadering is door meer dan 500 belangstellenden bijgewoond, waaronder de consuls van verschillende landen. Het voorstel werd aangenomen om aan de Holl. Mij. v.

Landbouw de benoeming eener commissie ad hoe te vragen en deze commissie een krediet te verleenen. De algemeene vergadering vereenigde zich hiermede en stond een krediet van f 400.— voor het eerste jaar toe. Op 19 Sept. 1874 bracht de benoemde commissie aan de algemeene vergadering te Dordrecht rapport uit, onder overlegging van concept-statuten. De vergadering besloot om als begunstiger toe te treden der op te richten vereeniging „Het Nederlandsche Rundvee-Stamboek” en eene jaarlijksche bijdrage van f 300 te verleenen.

Er vormde zich een voorloopig bestuur der Vereeniging en dit riep belangstellenden bij circulaire op, om als lid toe te treden. De Geldersche Maatschappij van Landbouw sloot zich als begunstiger aan met eene bijdrage van f 100, en werd daarin gevolgd door de Groningsche en Noord-Brabantsche landbouw-maatschappijen, alsmede door 97 leden. Op 6 Febr. 1875 had de eerste vergadering plaats, als bestuurders werden gekozen: Herman F. Bultman, voorzitter; Mr. J. W.

J. Baron de Vos van Steenwijk, 2e voorzitter; Dr. L. Mulder, C. J. van der Oudermeulen, J. Hulleman, C.

Sijtsma, W. Sluis, A. van Lennep, H. M. Hartog, B. A. Baron van Verschuer, V.

Scholten Van Aschat, A. J. van der Hoop van Slochteren, G. Vas Visser en S. de Clerq Wzm. als leden, met den heer P. F. L. Waldeck als secretaris.

Voor Nederland was nu het eerste stamboek voor rundvee ingesteld. Het ledental breidde zich gestadig uit en de werking der nieuwe vereeniging werd in ruimen kring op prijs gesteld. Jaarlijks verscheen eene aflevering van het stamboek in druk. Dit bevatte een uittreksel van het geschreven stamboek, waarin alle punten werden vermeld, door de inspecteurs bij de opname van het rund opgemerkt en daarna door den Hoofdinspecteur, den heer G. J. Hengeveld gecontroleerd. De noodige formulieren zijn hiervoor vastgesteld.

Het stamboek omvat vee van inlandsch en gekruist ras, toebehoorende aan leden. Het ingeschreven vee moet gehouden worden in Nederland en uitmuntend zijn bij opname.

Dekboeken verzamelen de opgaven omtrent de paring.

De kalveren afkomstig van mannelijke en vrouwelijke runderen, beide in het stamboek opgenomen, worden in een daarvoor bestemd boek omschreven en eene afteekening dezer jonge dieren daarbij gehouden. Bij geschiktbevinding ter opname in het stamboek, na eenmaal gekalfd te hebben, wordt dan in het stamboek vermeld dat het opgenomen rund in het kalverenboek ingeschreven is.

In het Buitenland werd de bekendmaking van het stamboek bevorderd door verspreiding van geschriften, afbeeldingen en door inzendingen op tentoonstellingen, zoowel van modellen als van levende dieren.

De inkoopen, voornamelijk voor Amerikaansche rekening, van het stamboekvee, deed de inschrijving belangrijk vermeerderen; zoo werden bijv. in het jaar 1884 alleen 3260 runderen opgenomen. Bij de steeds hooger gestelde eischen kon het niet uitblijven of de eerste inrichting van het stamboek moest telkens wijziging ondergaan en in 1903 werd tot het volgen eener andere richting besloten, waarbij de rassen en vooral de melkopbrengst in kwantiteit en kwaliteit meer op den voorgrond trad en het houden en controleeren daarvan gereglementeerd werd. Van de gelegenheid tot inschrijving van gekruiste rassen was in den lateren tijd weinig of geen gebruik gemaakt, eene afzonderlijke rubriek voor rood IJsselvee werd alsnu ook ingesteld.

In 1904 waren in het N. R. S. ruim 20.000 runderen ingeschreven.

Hoewel de deelneming in de provincie Friesland niet geheel onbevredigend was, meende men in die provincie beter resultaat te verwachten van een stamboek, uitsluitend voor Friesland. In 1879 werd nevens het Nederl. een Friesch Rundvee Stamboek opgericht. De deelneming hieraan kreeg groote uitbreiding vooral toen de Amerikanen hunne inkoopen in Friesland kwamen doen. In hoofdzaak was de inrichting van het Friesche stamboek op gelijke leest, als het Nederlandsche, geschoeid. De steun door de Friesche landbouwers aan hun stamboek gegeven, maakte het mogelijk om voor het vervolg alleen vee in het stamboek op te nemen, dat afkomstig was van ingeschreven ouders, hoewel daarnevens een register (Hulpstamboek) werd gehouden van nieuw aangeboden vee. Ook het kalverenboek werd geregeld bijgehouden en met goede uitkomst.

In het Buitenland werd voortdurend krachtig propaganda gemaakt voor het Friesche rund, ingeschreven in het stamboek. Het Friesche stamboek kreeg eene zoo krachtige positie, dat daardoor voldoende in de behoefte voorzien is; de afdeeling van het N. R. S. in Friesland hield daarmede geen gelijken tred en werd in 1900 opgeheven. In het Friesche stamboek zijn ingeschreven volbloed zwartbont: 3163 stieren ,en ,11206 koeien; volbloed rood en gemengd kleurig 370 stieren en 500 koeien, terwijl in het Iiulpboek 1488 stieren en 8220 koeien zijn opgenomen.

De voorgenoemde inkoopen door Amerikaansche kooplieden gaven aanleiding tot oprichting van een Noord-Hollandsch Stamboek, dat thans nog nevens het N. R. S. werkt. In dit stamboek wordt uitsluitend zwartbont vee opgenomen. Ook bij dit stamboek strekte het N. R.

S. als voorbeeld voor de inrichting. In 1904 waren Ingeschreven bijna 3900 koeien en 1000 ,stieren.

In Groningsch Westerkwartier is korten tijd een stamboek gehouden van zuiver Groningsch ras, doch dit vond te weinig steun en werd daarom niet voortgezet.

Ook in Twente wordt een plaatselijk stamboek van rundvee aangehouden.



Paarden Stamboeken

Tegelijk met het Friesch Rundvee Starnt oek werd een Paarden Stamboek opgericht. Men was van oordeel dat daardoor eene meer stelselmatige fokking zou bevorderd worden en het Friesche paard weder te verkrijgen zijn zou. Dit stamboek was in twee deelen gesplitst: a. voor Friesch ras in Friesland gehouden en gefokt en b. voor gekruist ras. De inrichting was naar het voorbeeld van de rundveestamboeken aangenomen. In 1883 kreeg het Paarden Stamboek eene groote uitbreiding doordat de provinciën Groningen en Drenthe zich bij het, tot heden uitsluitend Friesche Paarden Stamboek aansloten. Deze vereeniging was niet van langen duur. In Maart 1888 kwam de Provinciale vereeniging ter bevordering der Paardenfokkerij in Groningen tot stand, hield een register aan van bekroonde en van de beste in het stamboek ingeschrevene paarden.

De uiteenloopende richting in de Paardenfokkerij in de drie Noordelijke provinciën was oorzaak dat in Augustus 1896 besloten werd om voor elke provincie zelfstandig op te treden. Vooral het Oldenburgsch paard werd als voorbeeld voor de Groningsche paardenfokkerij aangewezen. Boven en behalve opname in het stamboek, is een rubriek uit de opgenomene ingesteld van „preferente” dieren, de beste dus uit de goede. De registratie is bij het Groningsch Paarden Stamboek even ernstig als bij de zusterverenigingen, het gedrukte geeft echter alleen: naam, datum van geboorte, afstamming, kleur, ras, hoogte en bekroningen aan, geene omschrijving van voorkomen en bewegingen Drenthe hield zich aan de inrichting van het eerste Paarden Stamboek.

De Vereeniging tot bevordering van den Landbouw in Holland’s Noorderkwartier benoemde in 1886 eene Commissie tot voorbereiding van de oprichting van een Paarden Stamboek, voor de verschillende deelén van Nederland werkende. Op 1 Januari 1887 werd de Kon. goedkeuring aan de statuten dier Vereeniging „het Nederlandsch Paarden Stamboek verleend” en was de vereeniging geconstitueerd met afdeelingen in Noord- en Z.-Holland, later ook in N.-Brabant, Gelderland, Limburg, Zeeland en Overijssel. Ook bij de inrichting van dit Paardenstamboek strekte het N. R. S. tot voorbeeld; alleen kreeg iedere provinciale afdeeling bij het N. P.

S. volkomen vrijheid van werken en bestond er slechts samenwerking daar waar in het algemeen belang opgetreden moest worden en gemeenschappelijk werk goedkooper kon worden betaald. Al dadelijk echter kreeg deze vereeniging in Gelderland een concurent voor hare afdeeling in die provincie, daar de Provinciale vereeniging ter bevordering der Paardenfokkerij een eigen stamboek inrichtte, gehouden in voege als het Groninsche stamboek, zonder vermelding in het gedrukte boek van de omschrijving van het paard.

De provincie Utrecht besloot een eigen stamboek aan te houden.

De financieele steun van het rijk aan de Paardenfokkerij verleend, maakte de benoeming van provinciale commissiën in iedere provincie noodig; deze commissiën bewogen zich in verschillende richting en als gevolg daarvan ontstond in Limburg een stamboek uitsluitend voor koudbloedige paarden en ontviel deze provincie aan het N. P. S. De afdeeling Gelderland kon den strijd tegen de provinciale commissie niet volhouden en eene samensmelting van beide stamboeken was daarvan het gevolg. In 1904 meenden eenige heeren in Zeeland beter te doen om zelfstandig op te treden en een stamboek uitsluitend voor paarden van Belgisch ras in te richten, zoodat in deze provincie een afzonderlijk stamboek is ontstaan, dat nevens de afdeeling voor hetzelfde doel werkt.

Het N. P. S. blijft echter krachtig en vond in de veranderde fokrichting aanleiding om in 1903 eene wijziging in de inrichting te brengen, zoodat nu afzonderlijke deelen bestaan voor Inlandsche, gekruiste, vreemde en Belgische rassen.

De inschrijving in de stamboeken is over het algemeen bevredigend. Het N. P. S. had in 1904 eene inschrijving van 845 hengsten, 3577 merriën en omstreeks 2780 veulens.

Behalve de voorgenoemde bestaat er nog een stamboek bij de Nederlandsche Harddraverij- en Renvereeniging, doch hierbij is de inschrijving voor hardloopende paarden en de afstammelingen daarvan, vrij. Keuring wordt niet geëischt.

In 1903 stichtte de Provinciale Vereeniging ter bevordering der Paardenfokkerij in Groningen ook een Harddravers Stamboek. Hieraan worden strenge eischen bij goedkeuring gesteld, ongeveer gelijk met die voor opname in het stamboek, maar bovendien met een minimum record. In 1904 waren hierin slechts twee hengsten opgenomen.

< >