Gepubliceerd op 23-02-2021

St. jansbrood

betekenis & definitie

caroeben, de vruchten van den St. Jansbroodboom (Ceratonia siliqua) ; deze boom, de eenige soort van het tot de familie der Leguminosen, afdeeling der Caesalpinen behoorende geslacht Ceratonia, groeit in de landen rondom de Middellandsche zee in het wild en heeft een dikken stam, altijdgroene lederachtige bladen en kleine, in de bladoksels zittende, groenachtig roode trossen van ' polygamische bloempjes zonder bloemkroon.

De peulen, in de apotheken Siliquae dulces geheeten, zijn bruin, 10—12 centim. lang, glanzend, 4-hokkig, en hebben den naam van St. Jans- of St. Johannesbrood ontvangen, wijl zij Johannes den Dooper in de woestijn tot voedsel zouden hebben gediend; zij hebben een aangenaam zoeten smaak, doch een onaangenamen geur; in de landen waar zij groeien zijn zij een belangrijk voedingsmiddel der arme volksklassen, en men voedert er ook varkens, rundvee en paarden mee; verder wmrdt er een bedwelmende drank van bereid, en in Egypte en op Cyprus ook een stroop (de z.g. kaftanhonig), waarin men andere vruchten inmaakt; in Europa wordt zij in de geneeskunde gebruikt als een middel tegen het hoesten, en in de industrie om tabak te sauzen, bij de rumfabrikage enz. Het harde hout van den St. Jansboom wordt gebruikt voor allerlei doeleinden, de schors en de bladen zijn een goed looimiddel. In het oosten werd deze boom reeds in de oudheid gekweekt.

Hoofdhandelsplaats van het J. is thans Triest. Van de latijnsche naam Ceratonia leiden velen het woord karaat (naam van een gewicht) af, wijl de zaden der peulen voorheen in de apotheker veelvuldig als gewichtjes werden gebezigd. De peulen van den Judasboom (zie Gereis) vormen het valsche of onechte J.

< >