Door de uitvinding van het gasgloeilicht (zie ald.) is het mogelijk geworden ook de, op zichzelf zonder lichtgevende vlam verbrandende spiritus als verlichtingsmiddel te gebruiken; alle lampen van dezen aard zijn hierop gebaseerd, dat de spiritus door de verbrandingswarmte verdampt wordt en dat deze damp, na zich met de lucht te hebben vermengd verbrandt en dan een gloeilichaam verhit en in gloed zet. Om de lamp in werking te brengen is het opwekken ven een aanvankelijke verdamping noodig, hetgeen geschiedt door een kleine hulpvlam.
Men heeft reeds lampen van 700 kaarsen lichtsterkte en kamerlampen van 30—80 kaarsen.