Om een vaste verbinding b.v. tusschen wiel en as te krijgen, freest men in de as een langwerpige gleuf en een dito in den naaf van ’t wiel. Wanneer de gleuven tegenover elkaar geplaatst zijn, legt men een zuiver passend stalen stuk of spie in, deze zit dus voor een gedeelte in de as en voor ’t andere gedeelte in den naaf.
Men spreekt van vlakke spie en kopspie. De laatste is voorzien van een kop en een weinig tapsch, ze wordt in de gleuf gedreven.