Gepubliceerd op 18-03-2021

Snoekachtige visschen

betekenis & definitie

Esocoidei, familie van Geleedstralige visschen (Arthropterygii), van de onderorde der Luchtbuisvisschen (Physostomi), wier voornaamste kenmerk bestaat in de plaatsing van de, steeds door gelede stralen gesteunde rugvin boven de aarsvin; het lichaam is meestal met schubben bekleed en meer of minder verlengd. Alle S. hebben bedekte, klierachtige valsche kieuwen en een enkelvoudige zwemblaas.

Men onderscheidt twee onderfamilies: S. met gescheiden keelbeenderen (Escocini) en S. met tot één stuk vereenigde keelbeenderen (Scomberesocini). De eersten hebben een van boven afgeplatten kop, een verlengd, slechts zeer weinig samengedrukt lichaam; alle soorten zijn roofvisschen met wijd gapende mondspleet; niet alleen de kaken, maar ook het ploegbeen, het gehemelte, de keelbeenderen en zelfs de tong zijn met tanden bezet. Geslachten Esox en Galaxias; het eerste telt alleen zoetwatersoorten (Europa, N.-Azië, N.-Amerika), de bekendste soort, de gewone snoek (zie ald.) is de eenige vertegenwoordiger van zijn geslacht in de oude wereld, terwijl in N.-Amerika verscheidene soorten voorkomen; de soorten van het geslacht Galaxias vertegenwoordigen de snoeken in het zuidelijk halfrond; zij worden aangetroffen in de rivieren en langs de kusten van NieuwZeeland, Van-Diemensland, de Falklandseilanden, Vuurland en Patagonië; zij zijn in het algemeen kleiner dan de Esox-soorten. Van de tweede onderfamilie der S., ook nog onderscheiden door de reeks van gekielde schubben ter weerszijde van den buik, hebben vele soorten een zeer ongewoon gevormden bek. Bij die van de geslachten Bélone en Scombereso$ L a c é p. zijn de kaken, vooral bij de jonge dieren, verlengd tot een priemvormigen snavel; de onderkaak is steeds iets langer dan de bovenkaak; beide zijn met tanden bezet. De borstvinnen bereiken een buitengewone grootte bij Exocoetus L., de vliegende visschen, die zich daarop steunende boven het water kunnen verheffen en eenigen tijd zwevende blijven. Deze hebben een korten, stompen snoet, en ook het lichaam is minder verlengd dan bij de overige geslachten. Hun buitengewoon groote zwemblaas, waardoor zij soortelijk lichter zijn dan andere visschen, werkt mede om hen gemakkelijk door de lucht te doen dragen. De soorten van het geslacht Scomberesox verraden eenige verwantschap met de makreelen, n.l. door het bezit van een aantal kleine, valsche vinnetjes achter de rug- en de aarsvin. In tegenstelling met de vorige onderfamilie, zijn al de soorten van deze zeebewoonsters. Op onze kusten en verder in de Noord- en Oostzee leeft de geep, Belone vulgaris. Een tweede soort is Scomberesox Camperi, die eigenlijk in den Atl. oceaan thuis behoort, maar soms door het Kanaal tot op onze kust en die van Engeland verdwaalt. Een paar andere soorten van laatstgenoemd geslacht leven ook in de Middell. zee. Het geslacht Belone telt voorts een groot aantal soorten in de tropische zeeën, vooral in den Indischen oceaan. Ook bij Japan komt een soort, B. gigantea, voor. Hemiramphus is alleen door talrijke soorten in de warmere zeeën van beide halfronden vertegenwoordigd. Van het geslacht Exocoetus kent men mede vele soorten. Twee daarvan komen voor in de europ. zeeën, Exocoetus volitans in de Middellandschö zee en E. evolans in den Atl. oceaan. Ook dit geslacht is echter het soortenrijkst in de zeeën der heete luchtstreek. In het tertiaire tijdperk leefden in de zoete wateren van het toenmalige Europa verscheidene soorten van S., in het meer van Oeningen minstens twee. In den zoetwaterkalksteen van Waltsch in Bohemen zijn de overblijfselen eener derde soort, E. waltschanus v. M e y., aangetroffen.

< >